Pagina's

maandag 3 oktober 2016

Lentebriesje 3



Voorjaar 1944
Maanden waren verstreken sinds het vertrek van Charles.
Voor Rosalie ging het leven verder zo goed en kwaad het kon.
Ze deed haar werk in het naaiatelier en hielp ’s avonds in het café van haar nonkel.
En om de drie dagen bracht ze voedsel, drank en indien nodig warme kleren, verse lakens en andere zaken naar de in een oude leegstaande hoeve verstopte Britse piloten.
Maar het viel haar zwaar.
Als ze aan de openbare gebouwen of in de belangrijkste straten van de stad de grote ‘swastikavlaggen’ zag hangen. Wanneer ze op strategische punten Duitse soldaten zag de wacht houden.
Of ze weer zo’n zwarte auto zag rijden met Duitse nummerplaat en hakenkruisvlaggetjes boven de koplampen en een hoge piet in uniform achterin. Dan voelde ze diepe haat in combinatie met totale wanhoop.
“Wanneer zullen we eindelijk verlost raken van die smerige moffen?” Vroeg ze zich dan af.
Zo goed en kwaad het kon hield ze zich kranig. In het café lachte ze blijgezind naar de klanten. En in het naaiatelier werkte ze hard door en was ze nog altijd de vrolijke babbelzieke Rosalie zoals ze haar daar altijd kenden.
Maar ’s avonds in haar bedje huilde ze zichzelf in slaap.
Ze nam een foto van Charles, haar ‘Charelke’, haar mateke.
En zoende die zachtjes.
“Ik mis u toch zo hard mateke. Ik verlang zo naar je sterke armen, je kussen, je liefde.”
Ze wierp zich op haar hoofdkussen en huilde met diepe snikken.
Op een dag.
Haar dagtaak in het atelier zat erop.
Ze liep het café binnen en kleedde zich achterin snel om.
Er zat al veel volk in het café.
Want vanavond is er ‘bonte avond’ in het café.
Sooike, een vaste klant zou er komen spelen op zijn accordeon en volkse liedjes zingen. En zijn vrouw, zoon en dochter zouden grappige sketches opvoeren.
Tante José zou zingen en ook van Rosalie werd verwacht dat ze enkele liedjes zou brengen.
Rosalie had een mooie stem, waar ze veel bijval mee oogsten.
Maar eigenlijk deed ze dat niet zo graag zo voor een vol café staan zingen.
Maar Nonkel Frans stond erop.
“De mensen horen dat geiren.” Zei hij dan.
“Ze komen speciaal voor uw schoon stemmeke te horen. Ge moogt ze niet teleurstellen. Ge hebt talent en dat talent moet ge laten horen… Allez komaan hé Rozeke niet verlegen zijn.” Zei hij dan steeds.
Op een bepaald moment stopte er een vrachtwagen voor het café.
Een ietwat rommelig uitziende vrachtwagen met een zeil over de laadbak getrokken. Een zeil dat al meerdere malen gelapt en getapt was.
Twee mannen stapten uit en gingen het café binnen. De eerste was een oudere man met een geruite pet, een knalrood hoofd en een felle vooruitstekende bierbuik.
De tweede zijn gezicht kon Rosalie niet zien. Maar hij leek mager en sjofel gekleed in een bruine trui en een vuile langs alle kanten gelapte grijze katoenen broek en oude, zeg maar versleten schoenen.
Rosalie nam haar dienblad en stapte op de twee mannen af.
“Goeie avond, wat mag het zijn alstublieft?”
“Voor Jeanke een pintje." Zei de dikkerd. "Enneuh, Ebde gij jenever in huis juffrouw? Echte jenever hé. Genen aangelengden brol hé.”
Bij die woorden legde met een groot gebaar een zak vol geld op tafel.

Toen ineens herkende ze de jonge man die bij hem zat.
“Jeanke!!!" Zei ze verrast.
“Jeanke begot, wat doede gij hier mateke?” Ze gaf de jongen een zoen op de wang.
“Rosalie?” Zei hij terwijl hij glimlachte. “Rosalie van de velomaker, werkt gij nu hier?”
Jean Verdonckt was een weesjongen die opgroeide in het weeshuis bij de nonnekes.
Tot er daar voor hem na zijn twaalfde geen plaats meer was.
Toen kwam ‘Meneer Pastoor’ aan Jef Dewolf vragen of hij geen leerjongen vandoen had.
En Jef kon wel wat extra handen gebruiken, dus mocht ‘Jeanke’ aan de slag bij ‘Jefke De Velomaker’.
Jean was een goeie leerjongen en hij kwam al snel goed overeen met Rosalie die even oud was als hijzelf.
Hij at mee met de familie en hij sliep op een kamertje op zolder.
’s Avonds zaten ze vaak in wat te babbelen buiten op het koertje, terwijl vader zijn gazet aan het lezen was met zijn pijpke erbij. En moeder zat te naaien, te breien en kleren te verstellen.
En ja, Jeanke was een lieve aangename jongen en de piepjonge Rosalie voelde wel wat voor hem, en hij voelde ook wat voor haar.
En terwijl ze zeker waren dat er niemand keek. Kreeg Rosalie van Jeanke haar allereerste kus.
Het was een moment dat ze nooit zou vergeten.
Haar hartje wordt er nog steeds warm van als ze eraan terugdenkt.
Ook aan die ene keer toen ze in het berghok… Haar borsten liet zien aan Jeanke. En hij haar gretig aan haar tepels liet likken.
Rosalie was niet verlegen om dit soort dingen te doen. Verboden zaken trokken haar aan.
En hoewel de angst om door vader of moeder betrapt te worden erg groot was en zodoende de zenuwen door haar lichaam gierden.
Genoot ze van die spannende momenten. Ze voelde hoe ze lichtjes nat werd in haar broekje toen ze Jeanke zijn tong over haar tepels voelde.
Het was hun geheim. En dat maakte dat de band tussen Rosalie en Jeanke heel speciaal was.
Maar ineens kwam ‘zijn nonkel' hem’ halen.
Hij was er naar eigen zeggen achter gekomen dat zijn neefje, het zoontje van zijn overleden zus na zijn verblijf in het weeshuis aan de slag was gegaan bij een fietsenmaker. En trok er meteen naartoe.
En vertelde aan Jef Dewolf dat hij de hulp van zijn neefje dringend vandoen had.
Jef ging ermee akkoord dat Jeanke met zijn nonkel meeging.
Vooral toen de ‘nonkel’ een zak vol geld in Jef Dewolf zijn handen stopte.
Tot groot verdriet van Rosalie vertrok Jeanke. Dat was een paar weken voor de Duitsers ons land binnenvielen.
Maar nu zag ze hem terug.
Ze bracht voor hem een glaasje flets fluitjesbier en voor zijn nonkel een bel jenever.
Toen ineens vroeg ze “gaan we dansen Jeanke?” Ze glimlachte.
“Allez Jean." Zei zijn nonkel. “Wat zitte gaa doar te zitte? Als een dame uitnodigt moogde nooit nie weigeren.”
Jeanke stond op en samen dansten ze op de tonen van Lili Marleen, gebracht op de accordeon van ‘Sooike’.
“En Jeanke, wat doede gij zoal voor de kost?” Vroeg Rosalie nieuwsgierig.
“Meegaan met ‘Nonkel Lowie'." Zei hij. Materiaal dat hij koopt en verkoopt laden en lossen.
Spullen gaan opladen en dat soort dingen.”
“Ge ziet er niet echt proper uit hé jongen. Toen ge nog bij ons werkte had ge alle dagen verse kleren en altijd piekfijn in orde, en nu loop je met oude spullen. Zo ken ik u toch nie hé maatje.”
“Gho ja." Zei Jeanke. "‘Nonkel Lowie’ is niet getrouwd, hij leeft alleen voor zijn werk".
Zo werd er nog even doorgepraat tot het liedje afgelopen was.
Ze gaf Jeanke een zoen op de wang. “We spreken elkaar nog hé mateke.” Zei ze terwijl ze nog even naar hem zwaaide.

'Nonkel Frans' nam Rosalie even apart.
“Dat is toch Jeanke die nog bij uwe pa heeft gewerkt als leerjongen?”
“Ja.” Zei Rosalie. “Ik vind het plezant om hem terug te zien. Jeanke da’s nen toffe.” Lachte ze.
“En die andere vent, wat doet Jeanke bij hem?”
“Dat is Nonkel Lowie’ die hem een paar weken voor den oorlog is komen halen omdat hij zijn hulp vandoen had.”
“Rosalie”, zei haar nonkel met ernstige stem.
“Dieje 'Nonkel Lowie'. Wete gij wel wie dat dat is?"
Uiteraard had Rosalie daar geen flauw idee van.
“Louis Van Bossche, bijgenaamd ‘Lowie Klandestien’ oftewel ‘Lowie de smokkelkoning’."
Nonkel Frans vertelde dat Louis Van Bossche een geduchte smokkelaar was.
Hij controleerde alle smokkelroutes langs de Belgisch-Nederlandse grens. En zelfs aan de Belgisch-Franse grens controleerde hij steeds meer routes.
Hij verdiende grof geld aan de smokkel van boter, zout, sterke drank, tabak en ook zaken als auto en motor onderdelen, brandstof enzovoort.
Toen het oorlog werd en ons land door de Duitsers werd bezet bouwde hij zijn smokkelpraktijken wat af omdat deze te gevaarlijk werden aangezien er nu Duitse soldaten langs de grenzen patrouilleerden en deze elkeen die clandestien de grens wilde oversteken genadeloos neerknalden.
Hij richtte zich nu meer op ‘de zwarte markt’. Dat bracht meer op.
Hij smokkelde enkel nog drank, jenever uit Holland, en wijn, cognac en calvados uit Frankrijk.
En af en toe wapens, munitie voor het verzet, of brandstof.
Welks hij dan ook op ‘de zwarte markt’ verkocht voor grof geld.
Nadat Rosalie een derde bel jenever bracht naar Lowie en een pintje voor Jeanke, klampte Lowie haar aan.
“Kinneke roept den baas is efkes?" Vroeg hij. "Ik zou geire nekeer serieus met hem willen klappen."
Frans liep naar Lowie en die vroeg hem meteen.
“Van waar komt diene jenever gast? Dat trekt op geen klote.
Ik kan aan veel betere jenever geraken, en dat voor een schappelijk prijske.
Ge kunt kiezen tussen jenever uit Holland of van De Limburg, of van mijn eigen stokerij, diejen is ietske goeiekoper."
Intussen praatte Rosalie verder met Jeanke.
Het leek weer goed te klikken tussen hen.
Maar het werk moest vooruitgaan.
Intussen nam Lowie Jeanke apart.
“Schoon maske hé." Grijnsde hij.
“Maar pas op manneken. Want dat is er ééntje van ’t verzet. Als de moffen weten dat ge met heur hebt zitten konkelfoezen zitten we dik in de miserie gast. En dat kunnen we nu missen als kiespijn, dus houdt u maar een beken in”.
Toen sprak hij met een andere klant.
“Die van ’t verzet hé meneer, dat zijn onnozelaars. Paljassen dat zijn het.
Allez ge hebt hier diene coureur, hoe heet hem daar weer. Diene knecht van Sylveer Maes.”
“Och ja, de Charles. Charles Verschelden, goeie gast is dat. Heel joviaal en een echte volksmens, ik ken hem.” Zei de andere klant.
“Ne grote dwazekloot is dat meneer.” Lachte Lowie. “Dieje kon allang de Ronde Van Vlaanderen gewonnen hebben, maar nee tijdens de mobilisatie liet hem zich de kop zot maken door die ‘boeffers’ van het Belgisch Leger en nadat ze capituleerden ging hem met die mannen mee in ’t zogenaamde ‘verzet’.
Denken die paljassen nu echt dat ze iets gaan kunnen veranderen door tegen de benen van Den Duits te pissen?” Hierbij moest Lowie heel hard schaterlachen.
“Da’s zoals die klein mannen op de koer die tegen de schenen van de grote mannen schoppen en dan komen bleiten omdat ze de slagen krijgen die ze verdienen, onnozelaars.
De Duitsers hebben het machtigste leger van heel de wereld, 10 jaar gelejen lag den boel daar op zijn gat en nu is dat de sterkste economie van Europa.
Met die mannen moet ge zaken doen, daar valt veel geld mee te verdienen.
Ik heb al veel van die officieren van de ‘Wehrmacht’ in mijne zak, en zelfs al een paar SS’ers.
Wat dat niet gemakkelijk is, want dat zijn geen simpel manne zulle.
Nee wat mij betreft mogen ze hier nog lang blijven zulle. Die mannen zijn goud waard, geloof me.”
Hij dronk zijn jenever uit en trok aan Jeanke zijn arm.
“Kom maat, we moeten er vandoor, d'er is nog veel werk aan de winkel”.
En weg waren Lowie en Jeanke.
Enkele dagen later kwam Lowie terug.
Nonkel Frans ging akkoord om van Lowie enige flessen jenever te kopen, ook al vroeg hij er erg veel geld voor.
Maar hij had goeie klanten die al eens echte niet aangelengde jenever wilden en daarvoor ook wilden betalen. En daar deed hij het voor.
En zo kwam Jeanke terug in Rosalie haar leven.
Wat haar hartje blijgezind maakte.
Al lagen de kaarten nu helemaal anders.
Ze had haar hart geschonken aan Charles, maar die zat in Brussel en het zag ernaar uit dat hij nog lang niet zou terugkomen.
Hoe moest ze aan Jeanke uitleggen dat haar hart aan iemand anders toebehoorde als ze over die persoon niets kwijt kon.
Zeker niet aan iemand die voor Lowie Klandestien werkte. Want die stond ervoor bekend dat hij mensen verraadde als hij daar beter van kon worden.
Het verzet had aan hem een valse vriend. Hij leverde hen wapens en munitie maar tegelijkertijd gaf hij namen en adressen van verzetslui door aan de Duitsers om hen zo aan hem te binden.
Toen Lowie de jenever had geleverd aan 'Nonkel Frans' klom hij terug in zijn camion, startte de motor duwde het gaspedaal in.
“Jeanke maat, gij zoudt iets moeten doen voor mij." Zei hij terwijl ze de stad uitreden.
Gij komt goed overeen met dat Rosalieke hé? Allez ja, dat heb ik toch gezien toen we daar in 'Café De Zwaan' zaten."
Jean knikte.
Ge moet heur vertrouwen zien te winnen, en zo te weten komen met wie zij zo allemaal omgaat.
Dat maske is goud waard, ik voel het aan de toppekes van mijn tenen.
Ze zit in het verzet, en ze houdt aan met diene coureur, diene Charles Verschelden.”
Dat hoorde Jeanke niet graag, dat zijn lieve Rosalie een ander lief had.
Hij hoopte haar hart terug te winnen, want die keer dat hij haar mocht kussen en aan haar borsten mocht voelen en likken was hij nog lang niet vergeten.
“Diene Charles zit naar het schijnt in Brussel, en zo’n meiske als Rosalie alleen zonder heuren aanhouwer. Dat blijft niet duren.
Gij moet haar rond uw vingerke winden en zoveel mogelijk over haar te weten komen.
Dus ge weet wat u te doen staat hé de komende dagen."
Zei Lowie terwijl hij zijn camion aan de kant zetten om weer een lading gesmokkeld goed af te zetten.

Zo gebeurde het dat Rosalie en Jean elkaar vaak zagen.
Ondanks haar felle liefde voor Charles, bleef ze niet ongevoelig voor de avances van Jeanke.
Op een mooie zondag in de lente.
Ze gingen wandelen in het park, zaten stilletjes op een bankje hand in hand.
De bomen begonnen te botten en overal begonnen bloemen  hun kopje uit de grond te steken.
En voor het eerst sinds lang voelde het zonnetje lekker warm aan.
Rosalie genoot van de zon in haar gezicht.
Jeanke legde zijn arm over haar schouder en keek haar diep in de ogen.
Rosalie voelde het warm worden aan haar hartje. “Schoon Rosalieke.” Fluisterde hij terwijl hij glimlachte.
“Gij zijt nog geen haar veranderd hé Jeanke.” Lachte Rosalie. Ze vond zijn aandacht wel fijn.
Het leek of de zorgeloze dagen van voor de oorlog weer helemaal terug waren.
Ze vergat even alle ellende om haar heen.
Jean streelde zacht haar blonde krullenbol en gaf haar een zoentje op de wang.
En daarna nog eentje op haar mond. Een zachte lieve kus zoals Jeanke er zoveel gaf, stiekem op het koertje of in het bezemhok.
Ze voelde hoe hij zijn tong over haar lippen liet glijden en dan haar tong tegen de zijne.
Met gesloten ogen voelde ze zijn tong en zijn lippen en genoot.
Maar dan ineens, trok ze zich terug.
Haar hart bonsde in haar keel.
“Sorry, Jeanke. Ik kan het niet. Ik....” Stamelde ze.
“Maar Rosalieke.” Reageerde hij.
Maar ze stond op en liep weg. Jean bleef alleen achter.
De volgende dag was Rosalie aan het werk in het naaiatelier.
In het naaiatelier werkte ook ‘Nette’, ze heette eigenlijk Henriette, maar iedereen noemde haar ‘Nette’.
Nette was een pittige en levenswijze jonge vrouw.
Een jaar of drie ouder dan Rosalie en niet van een kleintje vervaard.
Struis gebouwd en grof gebekt.
Zo kon je haar het best omschrijven.
Maar Nette had een hart van goud.
En was meer dan dik bevriend met Rosalie.
Ze zag dat Rosalie een beetje in zak en as zat en tijdens de schafttijd zette ze zich naast haar liefste collega en meer dan goeie vriendin.
“Ewel Rozeke, wat is er met u? Ge zijt zo stil, zo ‘piekerachtig’. Allez kom, zeg het nekeer. Wat zit er u dwars?"
En Rosalie  begon te vertellen over Jeanke.
“Weet je Nette, Jeanke is een lieve jongen. Een jongen die ik graag het allerbeste wens in zijn leven.
Maar wat hij echt wil, dat kan ik hem niet geven.
Die jongen is smoorverliefd op mij. Toen hij nog bij mijn ouders werkte hebben we wat ‘gesmost’ en heb ik hem mijn borsten getoond. En nu denkt hij dat omdat ik dat deed, dat ik meer wil.
Hij wil mij. Hij wil mijn lichaam.
Hij denkt dat hij mij kan krijgen.
Maar ondertussen is er zoveel gebeurd. Ik leerde Charles kennen. En wat tussen Charles en mij is, dat is zoveel sterker dan wat er ooit tussen Jean en mij was.
Dat was spannend, zoals een eerste ‘kalverliefde’ altijd spannend is.
Maar het is niets vergeleken met de passie en liefde die ik voel voor Charles.
Gho Netteke, ik mis Charelke zo hard. En ik weet langs geen kanten hoe ik dat aan Jean zijn verstand moet brengen.
Ik kan niets over hem vertellen, want dan zou ik teveel vertellen. Als ge verstaat wat ik bedoel.”
Rosalie was ten einde raad.
Ze zat in met Jeanke en voelde wel vriendschap voor hem, had medelijden met hem toen ze hem zag lopen in zijn sjofele kleren.
Maar ze voelde dat er meer aan de hand was. Dat er andere redenen waren voor zijn aandacht dan alleen liefde of interesse voor haar mooie lichaam.
Nette dacht na.
“Rozeke, zeg hem gewoon waar het op staat. Dat je geen liefde voor hem voelt, maar dat hij wel bij je terecht kan als hij problemen heeft. Laat hem weten dat hij altijd bij je terecht kan als hij problemen heeft of zo. Maar dat hij zich verder geen illusies hoeft te maken.”
Nette omhelsde Rosalie.
“Ik weet dat uw liefde voor Charles oprecht is. En ik gun het u zo hard. Ge zijt een tof meiske. En ik werk zo graag met u samen.”
Ze drukte Rosalie dicht tegen zich aan. Dat vond Rosalie fijn.
Toen stond ze recht en klapte ze in haar handen.
“Kom meiskes, de schafttijd is gedaan. Aan het werk hop hop!!!!”.

De opmerkzame lezer heeft al gemerkt dat dit verhaal begon in een rusthuis waar iemand werkte die in een vorig blogverhaal voorkwam. De mama van Nathalie Van Bosvoorde.
Ik wil op dit elan voortgaan.
U herinnerd zich vast nog het verhaal over ‘Graciënne’? Die jonge meid die in een rockbandje zong, erg geliefd was door haar vrienden en voor hun ogen op tragische wijze om het leven kwam.
Ze was zo close met haar ‘Marraine’, naar wie ze genoemd was.
Ik beschreef hierin hoe die ‘Marraine’ als sociaal bewuste feministe een eigen naaiatelier runde waar ze niet alleen een bazin maar ook een mentor en een leermeesteres voor haar werkneemsters was.
Zij was de bazin van Rosalie en Nette.
Zo lopen de dingen nu éénmaal.
Mensenlevens kruisen elkaar. Soms in goede, soms in minder goede zin.
Mensen leven niet op een eilandje, we zijn sociale dieren die niet zonder elkaar kunnen.
Madame Graciënne zoals ze haar noemden was als een moeder voor haar naaisters.
Velen van hen waren meisjes uit sociaal achtergestelde gezinnen.
Anderen haalde ze uit de prostitutie.
Nette was zo’n meisje.
Haar vader was er vandoor gegaan en haar moeder stond alleen voor de zorg van vier zonen en twee dochters.
De oudste dochter, Nette dus, verkocht ze voor grof geld aan niemand minder dan… Louis Van Bossche, oftewel Lowie Klandestien.
Veertien was ze.
Het is iets waar ze niet graag over sprak.
Wel was ze ‘Madame Graciënne’ erg dankbaar dat ze haar uit de klauwen van die bullebak wist te redden en haar een baan gaf in haar naaiatelier en een dak boven haar hoofd in een huis van haar dat dienst deed als pension waar enige van haar jonge, thuisloze werkneemsters een onderkomen vonden.
Nette verbleef er eigenlijk reeds het langste en nam daarom dus de leiding op zich en waakte erover dat de regels opgelegd door ‘Madame Graciënne’ strikt opgevolgd werden.
Dus geen ‘herenbezoek’ op de kamers, kamers steeds proper en ordentelijk en elk op zijn beurt eenmaal per week de trappen en de gang poetsen.
Door haar leiderschap en engagement besloot ‘Madame Graciënne om haar aan te stellen als ploegbazin. Zo was ze verantwoordelijk voor de orde in het atelier en voor het afhandelen van een goede gang van zaken.
En Nette deed dat goed.
Maar toch bleef ze voor haar collega’s en niet in het minst voor Rosalie nog altijd die lieve, zorgzame, goede vriendin die ze altijd was.
En dat sierde haar zo hard die lieve, warmhartige maar o zo zelfzekere Nette.
Rosalie trok zich zo hard op aan de goede raad, de warme vriendschap en de zorgzaamheid van Nette.
Doch beide meisjes zouden brutaal van elkaar gescheiden worden…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten