Pagina's

zondag 2 oktober 2016

Lentebriesje.



Een rusthuis ergens in een Vlaamse provinciestad.
Voor wie mijn blog volgt, met wat er hieronder volgt wil ik gewoon aangeven… Het leven gaat voort.
Ook voor Maureen De Beuckelaer, de mama van de dappere zwemster Nathalie Van Bosvoorde, die veel te vroeg overleed door een fatale hersentumor is dit de dagelijkse realiteit.
Na de verlofperiode die ze aanvroeg om voor haar stervende dochter te zorgen ging ze naderhand dan ook weer gewoon aan de slag.
Wat haar hielp om het diepe verdriet in haar hart te temperen.
Zo gingen er twee jaar voorbij.
Het werk in Rusthuis Rozendal waar ze als verpleegster werkte ging zijn gewone gangetje.
Ze had de laatste bewoners hun medicijnen gegeven en gaf instructies aan een jonge zorgkundige die pas begonnen was in verband met de laatste zorgen en het in bed steken van enkele oudjes die er verbleven.
Toen bleef één van de nieuwelingen met zijn looprekje in de deuropening staan van het kleine keukentje waar de boterhammen voor de bewoners werden gesmeerd, en waar de verpleegsters en verzorgsters samen kwamen om te vergaderen, hun boterhammen op te eten of om ’s ochtends hun kopje koffie te drinken.
Hij klampte Maureen aan.
“Zuster, mag ik naar de TV zaal een beetje naar den televies zien?"
“Maar natuurlijk Jeanke." Antwoordde ze heel moederlijk. “Doe maar jongen.”
Daarbij lachte ze heel vriendelijk.
In het keukentje bekeek Maureen de planning en andere lijsten ivm met medicatie en andere zorgen die de bewoners van haar afdeling nodig hadden, en begon ze haar verslag te typen op de laptop die er stond.

Ineens hoorde ze vanuit de TV zaal een hels kabaal.
Ze ging kijken.
Ook twee jonge verzorgsters snelden toe.
Charles die reeds enige jaren in Rusthuis Rozendal verbleef greep nieuweling ‘Jeanke’ bij de keel.
“Gaase klootzak." Brulde hij. “Kom hier da ‘k uwe kop kaalscheer, zoals ik destijds met nen hele hoop andere ‘zwartzakken’ heb gedaan nondedju vuilen onderkruper!!!!”
“Hoow hoow hoow!!!" Riep Maureen.
“Ophouden Charles. Het is hier geen bokstent hé.”
Ze droeg de jongste zorgkundige op om Jeanke naar zijn kamer te brengen en wendde zich tot Charles.
“Kom mee naar uw kamer ‘Charelke’." Zei ze met strenge stem.
In de kamer van Charelke deed ze zijn kleren uit en trok ze zijn pyjama aan.
Intussen vroeg ze.
“Ewel Charel wat is dat met u? Waarom viel jij Jean aan? Wat heeft hij u misdaan?”
“Het is nen vuile zwartzak en nen onderkruiper, door zijn schuld verloor ik iemand die ik echt zielsgraag zag en om wie ik na 70 jaar nog altijd veel verdriet heb”.
Na die woorden begon Charles onbedaarlijk te schreien.
“Rosalieke.” zei hij snikkend.
“Door zijn schuld is Rosalieke een vreselijke dood gestorven.
En dat zuster Maureen…. DAT VERGEEF IK HEM NOOIT!!!!”
Toen keek hij Maureen recht in de ogen.
“Maureen” zei hij ineens.
“Gij hebt enige tijd geleden uw dochter verloren hé, is het niet”?
“Ja." Zei ze stilletjes. “Het is nu al twee jaar geleden dat mijn lieve Nathalie veel te vroeg het leven liet.”
Charles greep haar hand vast, ze voelde zijn trillende hand in de hare.
“Ik wil geiren uw verhaal doen aan u, en alleen aan u. Want alleen iemand die iemand heeft verloren die hij of zij graag zag. Begrijpt wat ik bedoel.”
Hij ademde diep en vervolgde.
“Jonge mensen begrijpen niet waarom mensen zoals ik die de gruwelen van de oorlog van dichtbij meemaakten zo diepe haat koesteren tegenover zwartzakken, collaborateurs en anderen die meeheulden met de Duitse bezetters.
Maar gij hebt iemand verloren die nauw aan uw hart lag. Ik weet zeker dat als ik aan u mijn verhaal doe.
Dat gij mij gaat begrijpen Maureen.”
En Charles begon zijn verhaal.
Een hartverscheurend verhaal.

Mei 1940.

De Duitsers vielen ‘De Lage Landen’ en het noorden van Frankrijk binnen.
In het luchtruim domineerden de Messerschimdts, Stuka’s, Junkers en andere vliegtuigen van de ‘Luftwaffe’.
De ene stad na de andere werd ingenomen door Duitse soldaten, en daverde onder hun dreunende laarzen.
Mensen sloegen op de vlucht voor het oorlogsgeweld. Vooral de ouderen hadden in hun achterhoofd nog de herinneringen aan de gruwelen die zich voltrokken toen de Duitsers in 1914 ons land binnenvielen.
Duizenden staken de grens met Frankrijk over. Ook daar was de vluchtelingenstroom enorm.
Een hele mensenmassa bewoon van oost naar west. Op de vlucht voor de oprukkende Duitse troepen.
Onder hen bevond zich het gezin Dewolf.
Vader Jef, moeder Fien en hun vijf kinderen. Marcel, Rosalie, Staf, Marie en Tuur.
Jef Dewolf was een eenvoudige fietsenmaker in een kleine Vlaamse provinciestad.
Hij herstelde rijwielen en maakte triporteurs, die gretig aftrek vonden bij leurders, werklui en anderen die het geld niet hadden om een bestel of andere auto te kopen om dingen mee te vervoeren.
Jef Dewolf werd dan ook simpel ‘Jefke de velomaker' genoemd, of nog eenvoudiger. 'Jefke Triporteur'.
Hij was een harde werker die leefde voor zijn gezin.
Fien beredderde het huishouden, en kreeg hiervoor hulp van haar oudste dochter Rosalie.
Zij was de lieve maar vaak ook strenge grote zus voor haar jongere broertjes en zusje die maar al te graag kattenkwaad uithaalden en onder elkaar kibbelden.
Met twee ‘triporteurs’ één voor de bagage en een waarop de jongste kinderen plaats konden nemen. En Marcel en Rosalie op hun eigen fiets.
Baande het gezin Dewolf zich een weg naar Frankrijk.
Het feit dat ze over stevige fietsen en triporteurs beschikten maakte dat ze goed konden opschieten.
Zo waren ze al na enkele dagen diep in Frankrijk geraakt.
Gendarmes gaven de vluchtelingen de raad om naar Abbeville te trekken.
Daar werd volgens hen een groot vluchtelingenkamp opgetrokken waar ze een onderkomen konden vinden en veilig zouden zijn voor het oprukkende oorlogsgeweld.
Regelmatig moesten ze op hun vlucht opzij gaan voor legerkonvooien die troepen en materieel brachten naar het front.
Ook de Engelsen kwamen ter hulp.
In zowel elke haven aan de Noordzeekust meerden  Britse schepen aan met troepen en materieel.
Dat werd zo snel mogelijk naar het front gebracht.
Op een bepaald moment moest de eindeloze stroom vluchtelingen weer aan de kant voor een oprukkend konvooi.
“Allez, a la coté.” Brulde een gemotoriseerde gendarme de vluchtelingen toe.
Iedereen ging aan de kant.
Achter de gendarmes reden zeker dertig Britse tankwagens.
De tanks waren gevuld met benzine, voor de tanks en andere legervoertuigen aan het front.
De jongens keken vol ontzag naar deze vrachtwagens.
In het stadje waar ze woonden reden er maar een stuk of tien vrachtwagens rond.
Nu zagen ze er zeker honderd voorbijrijden. Die waren even opwindend als de tanks en ander legermateriaal dat ze zagen voorbijrijden.
Tuur zat enthousiast te wippen in de triporteur en roepen, “zo’n grote camions amaaai!!!!"
 Vader Jef gaf hem een klap op het achterhoofd.
“Zit stil snotjoenk, straks valt ge deruit.”

Toen ineens hoorde hij de stemmen verstommen.
Een luid gebrom werd hoorbaar.
Hoofden keken omhoog.
Naar twee grijze stippen hoog in de azuurblauwe lucht.
De zon weerspiegelde in de zilvergrijze stippen die vliegtuigen bleken te zijn.
Duitse vliegtuigen.
In een duikvlucht kwamen ze naar beneden.
Ouderen maakten een kruistekens, vrouwen begonnen te schreeuwen, moeders namen hun kinderen in hun armen.
Vader Jef schreeuwde.
“Marcel, Rosalie, lot ulder velo liggen, springt over die gracht en loopt…. LOOPT ZEG IK JULLIE !!!!!”
Ze deden wat vader hen opdroeg.
Ook vader Jef sprong over de gracht en riep naar zijn echtgenote. "Smijt de klein mannen naar mij rap een beetje.”
Rosalie, pas vijftien geworden.  Besefte de ernst van de situatie en begon te rennen.
Achter haar hoorde ze hoe er onder de menigte paniek uitbrak.
Het geluid van de Stuka’s in duikvlucht, de salvo’s van mitralleurschoten. En de eerste tankwagens die ontploften.
De knallen werden luider, alsook de gruwelijke kreten van de mensen langs de kant van de weg die door de ontploffingen en de hoog oplaaiende vlammen werden verteerd.
Ze zag mannen, vrouwen, kinderen lopen over de akkers, brullend van de pijn.
Het waren levende toortsen, verteerd door het allesvernietigende vuur dat om zich heen sloeg.
Ze wilden weg van het vuur, weg van die verzengende hitte.
Maar voor hen was het te laat.
Toen begon de grond ineens te trillen en te daveren.
Brokstukken vlogen om Rosalie haar frêle lichaam.
Ze liet zich plat op de grond vallen, en verborg haar hoofd onder haar handen.
Hoever ze al ver van de weg was, voelde ze de verzengende hitte die de ontploffende tankwagens veroorzaakten.
Ze hoorde de vreselijke kreten van mensen die door de immense vuurzee werden verteerd.
Eén van de Stuka’s scheerde rakelings boven haar en steeg dan weer op, hoog in de blauwe hemel met hier en daar witte schapenwolkjes.
Het leek wel of de piloten lol hadden in het vreselijke drama dat ze zonet veroorzaakten.
Hoog in de hemel bekeken ze de gruwelijke daad die ze zonet hadden voltrokken.
Hoog laaiden de vlammen op, heet was het vuur dat zich over de hele weg tot ver over de greppel verspreide.
De kreten van mannen en vrouwen, kinderen en  ouderlingen die in die vreselijke vuurzee een afgrijselijke dood stierven gingen door merg en been.

Uren later.
Rosalie stond recht.
Ze keek om en zag de brandende tankwagens. Ze rook de geur van benzine en verbrand vlees.
Ze zag in het vuur het silhouet van een brandende triporteur.
Ze wist het.
Haar ouders, en haar lieve broertjes en zusje.
Waren in de gruwelijke vuurzee om het leven gekomen.
En Marcel? Die was nergens te bekennen.
Ze was alleen, zonder ouders, zonder familie.
In een vreemd land waar men een taal sprak die ze nauwelijks verstond, buiten ‘bonjour monsieur, madame’, ‘tous vas bien’? ‘Au Revoir’ en nog een paar eenvoudige woordjes.
HOE MOEST HET NU VERDER???


Drie jaar later!
Het jaar 1943.
Het leven gaat weer zijn gewone gang in de provinciestad waar Rosalie Dewolf opgroeide.
Toen België en Frankrijk capituleerden moesten de vluchtelingen terug naar huis.
Rosalie werd opgevangen door ‘Nonkel Frans’ en ‘Tante José’.
Nonkel Frans was de broer van haar moeder.
En was cafébaas in een volkse wijk aan de rand van de stad.
Rosalie hielp er als dienster als haar dagtaak in het naaiatelier erop zat.
Al voor de inval van de Duitsers werkte Rosalie als naaister in het atelier.
Ze naaide, stikte en verstelde als de besten.
Voor de naaister die als eersten met haar stukken klaar was had de bazin altijd een extra premie klaar.
Rosalie rijfde veel premies binnen.
Extraatjes voor haar familie.
Haar familie die ze zo hard miste.
Haar moeder en vader. Haar lieve broertjes en zusje. Haar  broer Marcel, die met de noorderzon verdwenen leek.
Ze zag hem lopen ver voor haar.
Weg van die weg, van die brandende tankwagens, van die golven van paniek.
Hij kon niet dood zijn, dat wist ze zeker.
Maar waar was hij dan?
Waarom werd hij ook niet onder leiding van de Duitsers teruggebracht.
Rosalie herinnerde zich de lange rit in een grote muffe Duitse legercamion.
Samen met hele gezinnen op weg naar haar thuisstad.
Waar het leven weer gewoon verder ging.
Zo goed en zo kwaad het kon.
Met verdriet in haar hart.
Verdriet om vader en moeder, en broertjes en zusje.
Elke herinnering aan hen sneed haar telkens weer door hart en ziel.
Maar nog dieper dan het vreselijke verdriet, was de HAAT!!!!
Haat jegens de Duitse  bezetters.
Die smerige moffen door wiens schuld haar ouders en broers en zusje een vreselijke dood stierven.
En door wiens schuld vrienden en bekenden van haar werden weggevoerd.
“Wat komen die smeerlappen zich moeien?” Vroeg ze zich af.
“We hebben hen toch niet gevraagd om hier de wetten te komen stellen”.
"Swingtanzen Verboten." Hing er aan de deur van het café van ‘Nonkel Frans’.
‘Swing’ was in de ogen van de nazi’s 'door Joden geproduceerde negermuziek'. En dus zwaar uit den boze.
Vader had een radio in zijn atelier, en constant was er muziek te horen.
Ja ook swing.
‘In The Mood’ van Glenn Miller. ‘The Ramblers’.
Dit soort muziek.
Rosalie hield ervan.
Maar van de Duitsers mocht het niet.
Het maakte haar haat alleen maar groter.
“Gaan zij een beetje bepalen waar wij naar mogen luisteren en naar wat niet?
We hebben die ZWIJNEN toch niet geroepen? Dat ze weerkeren naar hun ‘Schönen Westenwald’ Godverdomme!!!!"

Rosalie had een geheim.
Ze zat bij het verzet.
Niet lang nadat ze Charles Verschelden leerde kennen.
Charles was een knappe verschijning.
Robuust en stevig lichaam, heldere blauwe ogen,
Kortgeknipte blonde haren en een hartverwarmende glimlach.
Het was haar niet ontgaan.
Ze was geen kind meer.
De oorlog in het algemeen en de dood van haar ouders, broers en zusje maakten in één klap een einde aan haar zorgeloze jeugdjaren.
Ze was volwassen geworden.
Hoewel ze diep in haar hart verscheurd was door verdriet en haat, haat tegen de Duitse bezetters.
Besefte ze dat het leven voortging.
Er was geen tijd om te treuren en te janken.
Het leven ging  voort.
Er moest geld in het laadje komen en brood op de plank.
Het waren harde tijden.
Vooral voor de arme volksmensen.
Om de ellende te vergeten was alles goed voor de mensen om zich te verstrooien.
Er was de cinema, de ‘bonte avonden’ in het café van Nonkel Frans.
En natuurlijk de illegale danspartijtjes waar men grammofoonplaten met verboden swingmuziek liet afspelen.
Het was op zo’n illegaal dansfeestje in een achterafzaaltje van Café De Zwaan het café van Nonkel Frans, waar ze Charles leerde kennen.
Charles Verschelden was voor de oorlog een niet onverdienstelijke wielrenner.
Zoals dat toen ging in die tijd stond hij elke zaterdag en zondag voor dag en dauw op om ergens te aan een ‘velokoers’ te gaan deelnemen. Vaak moest hij uren rijden naar het dorp of de stad waar de wedstrijd plaatsvond.
Of reed hij met fiets en al mee met de trein.
Daarna de koers rijden en dan die hele lange rit weer naar huis.
Maar daar zag hij geen graten in. Het was het prijzengeld dat hem motiveerde.
Hij reed vele premies bij elkaar en kon zo een schoon sommetje bij elkaar sparen.
Hij mocht zelfs meerijden in De Ronde Van Vlaanderen als knecht voor de grote Sylveer Maes.
Een mooie wielercarrière lag voor hem.

Maar toen kwam de ‘mobilisatie’ en dan de oorlog.
Charles werkte in een drukkerij, waar hij begon als leerjongen en het schopte tot ploegbaas.
Hij was een leiderstype die met beide voeten stevig op de grond stond. Maar hij werd zoals velen opgeroepen om het vaderland te te dienen.
Toen de achttiendaagse veldtocht erop zat en België capituleerde, keerde hij terug naar zijn geboortestad. Waar hij ’s nachts in de drukkerij clandestiene krantjes en vlugschriften drukte in opdracht van het verzet.
In eerste instantie voor het geld en de extra rantsoenzegeltjes die eraan vast hingen. Maar hoe langer hoe meer ook uit overtuiging.
Rosalie was zot van Charles.
Ze vond hem een knappe man, en een goed danser.
Het duurde niet lang of ze spraken ’s avonds stiekem af in het steegje achter de drukkerij.
Daar omhelsden ze elkaar en keken ze elkaar diep in de ogen.
Waarna een innige kus volgde.
“Charelke." Fluisterde Rosalie zachtjes. “Ik zien u toch zo geire.
Als ik in uw ogen kijk dan voel ik in mijn hartje een steek.
Ik voel me zo geborgen in uw sterke armen Charelke”.
Charles drukte haar dicht tegen zich aan en streelde zachtjes haar lange krullende blonde haren.
“Mijn Rosalieke". Fluisterde hij dan zachtjes.
Rosalie haalde diep adem, verzamelde haar moed.
En vroeg hem… “Toe Charelke, ik zou zo graag toetreden bij het verzet. Ik zou echt zo graag meehelpen om het die smerige moffen zo moeilijk mogelijk te maken.”

Charles zuchtte…
“Rosalie. Ge weet toch hoe gevaarlijk het is.
Die Duitsers dat zijn smeerlappen, vooral die gasten van de ‘Gestapo’ en de SS.
Als ge in hun handen valt, dan zijn de gevolgen niet te overzien.
Weet ge dan niet aan welke vreselijke martelingen, aan welke verschrikkelijke ‘tortuur’ ze mensen die ze van verzetspraktijken verdachten blootstellen”?
Rosalie boog het hoofd.
“Charles.” Zei ze met een snik in haar stem.
“Mijn ouders, broers en zusje zijn gestorven daar in Frankrijk in die verschrikkelijke brand.
Hun geschreeuw en dat van de andere vluchtelingen, dat gaat me door merg en been.
Ik hoor nog elke nacht als ik in mijn ‘beddeke’ lig die vreselijke kreten.
Nog altijd heb ik de verschrikkelijkste nachtmerries.
Dat is een ‘tortuur’ Charles.
Ik zou het mezelf nooit vergeven, machteloos te staan toekijken hoe die ‘worstenfretters’ hier hun gang maar gaan, mensen arresteren of in koelen bloede doodschieten.
Heelder families uit elkander rukken. Enzovoort.
Ik heb niets meer te verliezen Charles.
Ik ben een eenvoudig meiske dat overdag stikt en naait tot haar vingers ervan bloeden. En ’s avonds dronkenlappen en zeveraars van slap fluitjesbier en aangelengde jenever voorzie.
En dat allemaal voor een schamel loontje en wat rantsoenzegeltes.
Welke toekomst heb ik?
Geen!!!
Niet zolang die smerige nazibende hier in onze straten loopt te marcheren en paraderen met een air van hier tot in Berlijn.”
Ineens knoopte ze haar blouse open. Haar decolleté was goed zichtbaar.
Ze nam Charles zijn handen vast en legde die op haar borsten.
Schoon hé, Charelke.... " Zei ze met een kirrend stemmetje.
“Ik weet wel dat ge meer wilt dan alleen maar kuskes geven en mij dicht tegen uw ‘gilet’ trekken hier in ’t steegske in de duisternis van de nacht.
Maar ik weet dat ge dat nooit durft vragen, want ge zijt ‘nen deftige jongen’. En deftige jongens doen zo geen voorstellen.
Ge denkt, ‘ik zal maar braaf zijn en wachten met dat soort dingen tot we getrouwd zijn’. Maar intussen denkt ge, ‘waarom niet? Waarom niet er eens van profiteren als niemand het ziet’.
Da’s geen schande hé Charelke.
Ik denk dat ook.
Dat had ge niet verwacht van mij hé.
Van het lieve, brave Rosalieke.”
Charles kreeg een kleur. Hij moest er ook even mee lachen.
“Gij zijt een deugnietje hé.” Zei hij.
“Gij niet dan?” Zei Rosalie schalks. Om hem dan lekker lang en vol passie te kussen.
“Gij meent dat hé, gij wilt echt bij het verzet hé.”
“Ja.” Zei Rosalie zelfzeker.
“Ik wil bij het verzet, ik weet dat ze daar niet happig zijn om vrouwen toe te laten.
Hoewel die er zijn, en in Frankrijk en Holland nog veel meer.”
Rosalie slaakte een diepe hartstochtelijke zucht.
“Ik wil echt meedoen Charles. Wat de prijs ook moge zijn die ik zal betalen voor die ene wens die ik heb. Namelijk die Duitsers laten weten dat ze niet ongestraft kunnen doen wat ze met mijn familie en al die andere onschuldige mensen deden.”
Charles peinsde.
“Ik zal mijn best doen om voor u een goed woordje te doen Rosalie.” Zei hij.
En gaf  haar een zoen op haar mond.
“Beloofd? Vroeg Rosalie.
Beloofd!" Antwoordde hij. "Op mijn erewoord."
Rosalie beantwoorde dat met een speelse kus, terwijl ze zijn kont vastgreep en haar onderlichaam tegen het zijne wreef.
“Als ge ervoor kunt zorgen dat ik erbij mag Charles…
Dan schenk ik u MIJN LICHAAM!!!!!”
Daarbij keek ze Charles diep in de ogen en lachte lief en verleidelijk naar hem.
Waarna ze hem een hartstochtelijke kus gaf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten