Pagina's

vrijdag 11 november 2016

De Deserteur 2



Het werd koud in de herdershut.
Joan stak het vuur aan.
Terwijl de soldaat vertelde over wat hij meemaakte aan het front.
Over hoe hij begon als loopjongen die munitie en materiaal moest aanslepen.
Om dan zelf een wapen in de hand te krijgen om dan naar de voorhoedes van het front te worden gestuurd.
"Daar." Zo zij hij.
"Daar maakte ik kennis met het echte leven aan het front.
In het begin was het nog lollig.
Je zag in de verte de Duitse loopgraven.
Hier en daar zag je silhouetten lopen.
Daar moest je op schieten.
Hoorde je een luide kreet, dan was het raak.
Dan juichten we.
Leuk.
Maar soms sloegen er mortiergranaten in.
En hoorden we langs of achter ons vreselijke kreten.
Van onze strijdmakkers.
Die door de knal uiteen gereten werden.
Soms vlogen de ledematen tot bij ons.
We verbleven in vieze krochten, de ratten liepen over onze voeten.
We aten vieze troep uit conserven.
Vaak ver over de vervaldatum.
Het bezorgde ons buikpijn en krampen.
Het eten was ook gerantsoeneerd.
We sliepen op houten kratten onder vieze vuile dekens.
Nu ja slapen.
Als we niet wakker werden gehouden door het gedaver van kanonnen en inslaande mortieren.

En dan waren er de officieren en onderofficieren.
Echte smeerlappen.
Geen enkel respect hadden ze voor de gewone soldaten.
De smerige lafaards.
Van op de zijlijn keken ze grijnzend toe hoe wij soldaten, vaak jongens van gewone komaf de dood werden ingejaagd.
Voor hen waren we niets meer dan ‘gepeupel’, ‘rapaille’, ‘gespuis’.
Dat lieten ze merken.
Wreed en sadistisch als ze waren.
En ze kozen er de zwakste en minst weerbare jongens uit om op de meest wrede manier te vernederen.
Wil je wat weten knaap?
Ik haatte die smeerlappen.
Echt wel!
Ik haatte hen nog meer dan de Duitsers.
Behalve de Duitse officieren dan.
Dat waren nog grotere smeerlappen.
Ik herinner me die ene dikke luitenant nog.
Met zijn grote grijze snor.
Toen hij zijn manschappen de vuurlinie instuurde.
Toen hij tot een uitval beval.
Honderden jonge Duitse soldaten stormden op zijn bevel naar onze loopgraven.
Natuurlijk moesten wij onze loopgraven, ons vaderland en ons eigen leven verdedigen tegen die horde Duitse soldaten die op ons aanstormden.
Het was een waar gevecht op leven en dood.
We stootten onze bajonetten in hun buiken.
We hoorden hun doodskreten.
Overal lagen opengereten lichamen.
Van Duitsers. En van onze eigen jongens.
Jongens waarmee we de slaapvertrekken deelden. Met wie we samen aten, kaarten, babbelden.
Lagen daar nu met opengereten lichamen en de meest afgrijselijkste grimassen vol pijn en doodsangst.
Overal hoorde je schoten, vielen er mannen dood neer.
Ik baande me een weg in deze moordende chaos.
Elke Duitser die mijn pad kruiste knalde ik neer.
De uitval was over zijn hoogtepunt.
Ik en een tiental strijdmakkers stonden paraat, wachtende op wat komen zou.

In de verte stond hij.
Die hatelijke Duitse luitenant.
We zagen hem vlak achter een boom.
Hij stond te schreeuwen.
Hij schreeuwde naar een stel Duitse jongens die nog uit de loopgracht kwamen gekropen.
En naar onze loopgracht liepen.
Ze zagen hun strijdmakkers… Dood.
Ze wisten dat deze actie zinloos was.
Want wij waren met veel meer.
Maar hij schreeuwde, vloekte en tierde.
‘Dass ist ein befehl!!!’ Schreeuwde hij.
‘Dat is een bevel’ zo leerden wij.
We hoorden hoe hij schoot met zijn pistool.
Om de jongens die talmden op te jagen.
Le salopard!
We richtten onze geweren op hen.
We zagen hun doodsangst.
Hun wanhoop.
We schoten.
Er vielen zo’n tien man dood neer.
De anderen keken vertwijfeld achterom.
Die dikzak werd nog bozer.
We hoorden hem tieren en schelden.
We zagen hem met zijn voet stampen.
Ik voelde een steek in mijn maag.
Dit verdienden die jongens niet.
Maar ook wij voelden de striemende blikken van twee luitenanten en een sergeant achter ons.
"Bajonetten opsteken!" Schreeuwde de sergeant.
We hielden onze adem in.
"Attaquer!!!" Schreeuwde de langste luitenant.
We gingen naar voor.
Ik voelde de kogels om me heen fluiten.
Enkele jongens liepen voor ons uit. De eerste van het stel Duitsers werden aan de bajonet geregen.
Vreselijke kreten van pijn.
Hoor ze nog steeds.
Elke nacht.
Toen zag ik het.
Die ene gebeurtenis die me voorgoed een afkeer deed krijgen van alles wat met leger en oorlog te maken heeft.
Een stel Duitse jongens sloeg in paniek op de vlucht.
De ‘dikzak’ stond hem op te wachten.
“Zuruck du feiglinge!!!" Schreeuwde hij. “Terug jullie lafaards."
Hij zwaaide met zijn sabel en schoot met zijn pistool naar zijn voeten.
“Verdammte feiglinge ich knall euch ab! (Vervloekte lafaards ik knal jullie neer)" Tierde hij.
Terwijl hij in de lucht schoot.
Die arme jongens stonden te trillen op hun benen.
Enkelen van hen vielen op hun knieën.
Ze smeekten om genade.
Ik zag de stront langs hun benen lopen.

Weet je wat die smeerlap deed?
Weet je wat die Godverdomse smeerlap deed knaap?” Vroeg de soldaat.
Terwijl hij Joan diep in de ogen keek.
“Hij knalde die arme jongens gewoon neer.
Ja jongen, zonder enig mededogen knalde hij vijf soldaten neer.
Enkel en alleen omdat de angst, de wanhoop en de uitzichtloosheid hen verlamde.
Vijf jongens van nog geen twintig jaar.
Vielen dood neer in het slijk.
Met een kogel in het hoofd.
Op een tiental meter van mij stond een jongen.
Ik schatte hem niet ouder dan zeventien.
Hij zag het tafereel.
Hij zag hoe de luitenant zijn geweer op hem richtte.
Hij keek naar mij. En naar de luitenant.
Toen stormde hij op me af.
Ik stak mijn bajonet naar voor.
"Mes excuses jeune homme."  Prevelde ik zachtjes.
En ik viel uit.
Ik plofte mijn bajonet in zijn buik.
Hij keek me aan, met zijn grote opengesperde ogen.
Ik zag hoe zijn gezicht vertrok in een pijnlijke grimas.
Hoe er een guts bloed uit zijn mond kwam. En nog één.
Ik duwde de jongen weg. Hij viel neer.
Hij slaakte een laatste pijnlijke kreet.
Ik hoorde zijn laatste woord…
MUTTI!!!!!
Hij riep om zijn moeder… die arme jongen.
Toen was het voorbij.
We namen het Duitse front in.
De dikzak werd krijgsgevangen genomen.
We namen hem mee naar ons hoofdkwartier.
Een commandant prees ons voor het gevangennemen van de dikzak.
We duwden hem in een klaarstaande vrachtwagen.
Ik keek hem recht in de ogen.
“Salopard.” Siste ik.
“Smeerlap.”
Ik meende het.
Die vent is een smeerlap.
Maar wat bleek.
Een week later lieten ze hem vrij.
In ruil voor vijf Franse officieren en zeven onderofficieren in krijgsgevangenschap.
Gewone soldaten kwamen niet vrij.
Die waren van geen tel.
Ik zag onze officieren handjes schudden met die smeerlap.
Die smeerlap die zwaar mortiervuur liet afvuren op onze stellingen, met vele doden en gekwetsten tot gevolg.
Die smeerlap die zijn eigen soldaten de dood in joeg, hen op de bajonet stak.
daarmee zaten ze dan zoete broodjes bakken.
Terwijl ze ons voor we het front ingingen stonden op te hitsen tegen de 'Duitse barbaren die gestopt moesten worden IN NAAM VAN DE BESCHAVING!"Welke beschaving?
Hoe kan je spreken van 'beschaving' als je handen staat te schudden met iemand die zijn eigen manschappen met doodsangst in de ogen de vuurlinie in jaagt met een pistool op hen gericht.
Maar ja...
Die jongens waren MAAR gewone soldaten, net zoals wij.
Dat interesseerde die klootzakken niet.
Ons leven is niets waard.
Hun eigen leven des te meer.
Oorlog is niets meer dan elkaars 'gepeupel' uitroeien.
Alles wat niet geschikt is om de rijken en hun belangen te dienen en niet ziek of zwak genoeg is om van honger en ontbering om te komen verzamel je gewoon op een plek dat je 'het front' noemt.
En dan laat je ze onder het gebrul van al even nutteloze onderofficieren elkaar doodschieten of doodsteken, en dan laat je hun kadavers maar opvreten door de ratten.
Walgelijk is het.

Uiteraard was deze overwinning van korte duur.
Naderhand werden we bestookt met zwaar Duits mortiervuur.
Dagen, weken, maandenlang.
We zaten tussen de ratten, in half ingestorte schachten.
Vaak konden we niets meer doen dan platliggen.
Dagenlang.
Terwijl de ledematen ons letterlijk om de oren vlogen.
En we het geschreeuw van onze strijdmakkers hoorden die bij elke inslag letterlijk uiteen werden gereten.
Het was gewoon vreselijk.
Mijn beste maat, mijn copain van het eerste uur.
De jonge intellectueel die mij leerde lezen.
Bij een inslag verloor hij zijn beide benen.
Ik vroeg om hulp.
Zelfs kinine kon er niet af.
Niet voor hem.
Een commandant wat verderop kreeg een hele voorraad, werd afgebonden met proper en steriel verband.
Hij had slechts een scherf in zijn been.
Niet eens acuut levensgevaar.
Hij werd meteen geholpen.
Omdat het een commandant was.
"Les officiérs et les sous-officiérs d’abord. (Officieren en onder officieren eerst)" Zeiden ze.
Zomaar, direct in mijn gezicht.
Meer nog, ze bekeken me met een blik, of dat ik me zou moeten schamen omdat ik nog maar hulp durfde vragen voor een gewonde soldaat!
Zo verdomd walgelijk gaat het eraan toen aan dat smerige front !!!!!
Ik stond mijn stervende maat bij.
Tot het laatste moment.
Ik bond zijn benen af met de smerige lakens die stonken naar de rattenzeik.
Zodat hij niet zou doodbloeden.
Maar ik zag meteen dat hij een infectie had opgelopen.
Ik hoorde hem krijsen van de pijn.
Toen pakte hij mijn hand en keek me aan.
“Neem het kussen en verstik me.
Ik kan het niet meer aan.
Dit vreselijke pijn is een hel voor me”.
Hij keek me indringend aan…
"Alsjeblief?" Smeekte hij.
Ik deed het.
En toen ik het kussen losliet leek het of hij glimlachte.
Alsof hij zeggen wou… “Merci copain... "

De soldaat huilde.
Joan zag hoe hij het hoofd boog en hoe de tranen over zijn gezicht rolden.
En dan op de aangestampte aarden vloer vielen…
"Weet je wat?" Zei hij.
Ik help je wel.
Ik help je om veilig tot in Spanje te geraken.
Zo ver is het niet meer.
De soldaat keek Joan aan.
"Merci mec (Bedankt knaap)." Zei hij.

De volgende dag liepen Joan en de soldaat door de bergen.
Joan tuurde voortdurend de omgeving af.
Om zeker te zijn of niemand hem zag.
Het werd koud.
De lucht was grijs.
Er hing sneeuw in de lucht.
Ze daalden de zuidflank van de berg af naar de vallei.
Daar stroomde een klein bergriviertje.
Joan porde de soldaat op zijn schouder.
"Hierachter begint Spanje." Zei de herdersjongen.
"Hier ben je veilig voor de gendarmes en de militairen."
De soldaat keek Joan aan.
"Merci." Zei hij.
"Vous ete un bon gamin. (Je bent een goeie jongen).
Ik vergeet nooit wat je voor mij hebt gedaan."
Ze namen afscheid.
De soldaat stak het bergriviertje over en verdween dan tussen de dennenbossen.
Joan ging terug naar zijn schapen, en leidde hen de bergflank over.
Het begon te sneeuwen.
Witte vlokken bedekten het berglandschap onder een maagdelijk wit tapijt.
Ook Joan keerde terug naar het dorp.
Waar men reikhalzend uitkeek naar de de jongens die van het front zouden terugkeren.
Ook twee van de drie zonen van Guillaume Leforge keerden terug.
De derde was gesneuveld in de Slag Om De Somme.
Ze hadden gruwelijke verhalen bij.
Verhalen die erg leken op hetgeen de deserteur vertelde die Joan over de Spaanse grens hielp.
Verhalen over honger, ontbering, dood en vernieling.
Georges, de oudste zoon van Guillaume was blind door een gifgasaanval.
Guillaume was diep geraakt door de verhalen die hij hoorde.
Maar bleef in het ongewisse over het lot van Etienne, zijn jongste zoon.
Etienne was een intelligente jongen.
Hij was goed in school en ging naar het seminarie in Toulouse.
Waar hij een opleiding volgde om later priester te worden.
Tot hij werd opgeroepen om zich te melden.
De dood van zijn jongste zoon was een zware schok voor Guillaume.
Die nog zo fier was op het feit dat hij voor priester ging leren.
Later kreeg hij te horen dat hij aan het front zoveel jonge soldaten had leren lezen en schrijven.
Dat hij brieven schreef en voorlas voor hen.
Dat hij voorlas uit de bijbel 's avonds wanneer ze bij het kampvuur in de bittere koude de wacht hielden.

Vijf jaar later.
Joan studeerde in het seminarie van Toulouse waar hij werd voorbereid op het priesterschap.
De pastoor wist Guillaume te overtuigen om hiervoor een beurs uit te trekken.
Het was een openbaring voor de eenvoudige herdersjongen die zich met volle overtuiging op het priesterschap leek voor te bereiden.
Op een dag wachtte hij in het station op de trein.
Hij zou de eindejaarsfeesten bij Guillaume en zijn familie doorbrengen.
Naast hem stond een man.
Hij droeg een lange zwarte regenjas, een bruine ribfluwelen broek en een geruite pet.
"Je té reconnaisser." Zei hij.
Ik herken jou.
"Met wie heb ik de eer?" Vroeg Joan terwijl hij op de man afstapte.
De man deed zijn pet af.
"Herinner je het niet meer.
Het was op het einde van de oorlog.
Ik had net gedeserteerd, had het front verlaten reisde deels te voet en per trein door Frankrijk.
Mijn einddoel was Spanje."
Ineens herinnerde Joan het zich weer.
"U bent dan toch teruggekeerd naar Frankrijk." Zei hij.
"Ja." Zei de man.
Hij haalde een brief uit zijn binnenzak.
"Weet je nog vertelde over mijn vriend?
Die ik eigenhandig verstikte met een kussen.
Hij had een brief nagelaten, voor zijn vader.
Ik had die brief al die tijd in de binnenzak van mijn jas.
Ik had die brief willen opsturen naar zijn vader die in een dorpje in de Pyreneeën woont.
Maar eerlijk gezegd.
Lijkt het me beter om deze persoonlijk af te geven.
Etienne, zo heette mijn vriend.
Heeft mijn leven veranderd.
Door mij te leren lezen.
Weet je wat ik nu doe?
Ik ben journalist.
Ik breng verslag uit over de politiek.
En dat doe ik met veel overtuiging.
Ik wil dat jonge mannen goed nadenken voor ze zich melden om in dienst te gaan.
Dat ze beseffen wie ze dienen?
Snap je?
Onze leiders menen het niet goed met ons.
Dat heb ik aan het front aan den lijve ondervonden.
Mannen zoals Etienne Leforge, die menen het goed."
"Etienne Leforge?" Vroeg Joan.
"Maar dat is de zoon van de man bij wie ik in dienst was als schapenhoeder." Zei Joan.
"Nee... " Zei de man.
"Wat een toeval."
"Ik kan je tot bij hem brengen." Zei Joan.
"Ik was toch van plan om hem op te zoeken."

Joan bracht de toenmalige soldaat in contact met Guillaume Leforge.
Beide mannen hadden een lang gesprek.
Guillaume was er niet mee gediend toen hij vernam dat de man die Alois Poroin heette destijds deserteerde.
Maar Joan wist beide mannen te verzoenen.
Niet veel later verscheen er een boek over het leven van Etienne Leforge.
Het leed van de frontsoldaten had een naam en een gezicht gekregen.
En Joan?
Die was fier dat hij daar onrechtstreeks aan had meegewerkt.







Geen opmerkingen:

Een reactie posten