Pagina's

maandag 24 juli 2017

Zeg jij het, of ik? (slot)


Twee jaar later.
Vier mensen stonden stonden te wachten aan de aankomsthal van de luchthaven.
Sophie Catteeuw met haar kinderen Laura en Thomas.
En Theo De Muyter.
Ze sloegen de niet ophoudende stroom van binnenkomende passagiers gade.
Ze zagen vooral veel orthodoxe Joden, met hun zwarte hoeden en pijpenkrullen.
"De vlucht uit Tel-Aviv," mompelde Theo.
"We zullen nog even moeten wachten."
Daarna vooral Afrikanen wiens vlucht uit Kinshasa er eindelijk op zat.
Sophie hield de adem in.
Beet op haar lip.
De kleine Laura kneep in haar hand terwijl Thomas nerveus stond te wippen.
"Het komt wel goed," zei Theo terwijl hij Sophie dicht tegen zich aan trok.
Eindelijk was hij daar.
Kurt.
Zijn haar was lang en onverzorgd.
En hij droeg een zwarte onverzorgde baard.
Hij gekleed in een sjofele jeans en oude sweater.
En liep op stevige wandelschoenen.
Laura en Thomas liepen meteen op hem af. Kurt sloot zijn kinderen blij in de armen.
"Mijn dappere pelgrim," zei Sophie terwijl ze hem afstapte en hem een stevige pakkerd gaf.
Kurt zei niets.
Wreef Sophie over haar rug, Waarna hij zijn kinderen één voor één vastnam en een knuffel gaf.
Dan liep Theo naar hem toe en ook hij drukte Kurt stevig tegen zich aan.
"Welkom terug," zei hij.
"Ik ben blij dat ik terug thuis ben," zei Kurt.
"En verdorie...
Ik zie de dingen nu echt wel helemaal anders."
"Dat kan ik geloven, na zo'n tocht" zei Theo.
"Ge zult waarschijnlijk wel veel te vertellen hebben nu."
"Teveel," zei hij.
"Maar ik heb ook zoveel te bespreken met Sophie.
En zoveel tijd in te halen met mijn twee rakkers hier.," zei Kurt terwijl hij Thomas over zijn blonde krullenkop aaide.
Dan keek hij Sophie aan.
Ze had een krop in de keel.

Kurt ging door een diep dal.
De breuk met Sophie kwam harder aan dan hij dacht.
Zijn leven lag aan diggelen.
Hij kon zich niet concentreren op zijn werk en dat liet zijn sporen na.
De zaken gingen achteruit.
Weer nam Theo hem apart, zei dat hij zich moest herpakken.
Maar makkelijk was dat niet.
Ook moest Kurt getuigen op het proces tegen Marlies Jonckers.
Ook dat viel hem zwaar.
Uit alles bleek dat Marlies een koele en berekende vrouw was die maar één ding voor ogen had.
Zichzelf verrijken met het geld van de rijke mannen die ze wist te verleiden. Om dan eens ze hen zover kregen dat ze met haar trouwden, hen om het leven te brengen op een zodanig listige manier dat het de gerechtelijke diensten veel moeite kostte om de waarheid te achterhalen.
Kurt besefte aan wat hij was ontsnapt.
Haar opdringerigheid beviel hem totaal niet.
Probeerde daar onder uit te komen.
En maakte zo kennis met haar duistere kant.
Eigenlijk was het zijn mensenkennis die hem had gered.
Hij zag de blik in haar ogen als ze hem probeerde af te wijzen.
Een moordende blik.
Een psychopathische blik.
Van een vrouw die eigenlijk alleen van zichzelf hield.
Een door en door verwend nest dat alleen gaf om geld en luxe.
En daarvoor over lijken ging.
Letterlijk.
Het fortuin dat ze zo wist te verzamelen was enorm.
Maar het gat in haar hand ook.
Een 'goldddigger', zo werd ze genoemd.

Koel, berekend, en alleen uit op geld.
Meer dan ooit vroeg Kurt zich af waar hij in godsnaam mee bezig was.
's Avonds in zijn kleine huurflatje.
Met als enige gezelschap een fles whisky die hij tot de bodem leegdronk.
Om dan 's morgens met een duffe kop in de garage te verschijnen, waar hij dan de hele dag in zijn bureau bleef, wat voordien echt zijn gewoonte niet was.
Dat baarde iedereen zorgen, maar Theo nog het meest van al.
Maar het gesprek met Theo maakte iets los.
's Avonds thuis nam hij de whiskyfles die hij die ochtend nog in de gauwte kocht.
Draaide die open.
En goot de inhoud in de gootsteen.
Daarna staarde hij een vol uur door het keukenraam.
Dan wist hij het wel.
Hij moest zijn leven een andere wending geven.
Maar hoe?
's Anderendaags nam hij Theo apart.
Meteen daarna riep hij iedereen samen en verkondigde hij dat hij de dagelijkse leiding van zijn bedrijf zou overlaten aan Theo.
Om een 'sabbatjaar' te nemen, zoals dat heet.
Hij blokkeerde zijn rekeningen, zegde de huur van zijn appartement op.
Dropte zijn voornaamste bezettingen in een afgesloten ruimte in de garage waar alleen Theo bij kon.
En de volgende dag begon hij aan een lange tocht.
Naar Santiago De Compostela!
Dan op een dag gebeurde er iets...
Iets wat Kurt echt aan het denken zou zetten.
En wat de reden was waarom hij minstens anderhalf jaar voor zo goed als iedereen onbereikbaar was.
Die dag was Kurt reeds twee maanden onderweg.
Heel Frankrijk had hij doorkruist en hij had er zijn eerste nacht op Spaanse bodem opzitten.
Hij sliep in een éénvoudig gasthuis gerund door een vrome Katholieke Spanjaard die de pelgrims op weg naar het gekende bedevaartsoord heel genegen was.
Na een stevig ontbijt op kosten van de gastheer trok Kurt opnieuw de bergen in.
Volgde het eeuwenoude spoor van pelgrims in hun al even oude zoektocht naar zingeving.
In gedachten verzonken trok hij dieper in een steeds ruwer wordende berglandschap.
Rechts van hem een diepe afgrond waar oude knoestige naaldbomen groeiden.
De tocht begon zwaar te wegen.
Maar Kurt zette door.
Zijn lichaam was moe.
Maar zijn geest vond rust.
Eindelijk slaagde hij erin om zijn gedachten op orde te zetten.
Om alles op een rijtje te zetten.
Het was stil.
Hij hoorde alleen het zachte ruisen van de wind in de bomen en het gezang van de vogels.
Het was eind augustus.
En het beloofde een hete droge dag te worden.
Gelukkig had Kurt voldoende water en voedsel ingeslagen.
De klim was stijl, het pad smal en de bewoonde wereld was nu ver weg.
Hij had geen gsm bij.
Amper geld op zak.
Stak hier en daar een helpende hand toe, vaak bij landbouwers.
Voor een kleine vergoeding.
Om daarmee dan voedsel of onderdak te kunnen bekostigen.
Op een bepaald moment zette Kurt zich neer op een groot rotsblok.
Hij aanschouwde de omgeving.
Geen haar op zijn hoofd dat er een jaar geleden aan dacht om hier te zitten, enkel gekleed in een sjofele jeansbroek en versleten t-shirt en stevige stapschoenen.
Maar nu zat hij daar.
En besefte dat hij zich nu beter voelde dan een jaar geleden.
Rustiger.
Opgeruimder.
Gelukkiger?
Nee.
Dat niet.
Maar hij vond vrede met zichzelf.
En kon wat er zich voor hij aan zijn pelgrimstocht begon allemaal  voordeed in zijn leven eindelijk een plaats geven.

Dan ineens stond hij recht.
Hoorde dat goed.
Kurt hield zijn adem in.
"Ayudarme!" klonk het vanuit de diepe afgrond.
"Ayudarme!!! Help me! Please anyone!
HELP ME!!!"
Kurt liet zijn rugzak op de grond zakken en liep naar de afgrond.
Hij tuurde naar beneden.
"Ayudarme!!! Help me!"
Dan zag hij iemand liggen tussen twee boomstammen.
Heel diep onder hem.
Kurt aarzelde geen seconde.
HIj liet zich naar beneden zakken, grijpend naar elke boomstam die in zijn nabijheid kwam.
De afgrond was stijl en verraderlijk.
Maar Kurt had al snel door hoe hij zich op een veilige manier kon laten zakken.
Dan bereikte hij het slachtoffer.
Het was een man van achterin de zestig.
Zijn rechter broekspijp zat onder het bloed.
Hij zag iets uitsteken, een stuk gebeente.
De man had bij zijn val een open beenbreuk opgelopen en had blijkbaar al veel bloed verloren.
"Don't worry!" Zei Kurt.
"I will help you!"
"Maar hoe?" Vroeg Kurt zich af.
Hij was ver van de bewoonde wereld.
Had geen gsm bij.
Voor zover dat ook nuttig zou zijn.
Hier was vast amper ontvangst.
Maar Kurt besefte.
Hij moest iets doen.
"Deutsch? English? Français? Español?" vroeg de wanhopige man.
"Don't worry, i speak all of them," zei Kurt.
Gelogen was dat niet.
Het Duits, Engels en Frans had Kurt onder de knie.
En elke avond studeerde hij zich suf aan Spaanse werkwoorden uit het boekje 'Spaans voor beginners' dat hij kocht voor hij aan zijn tocht begon.
"Danke!" zei de man in het Duits.
"Sie sind ein güter man!"
"Geen dank," antwoordde Kurt.
"Ik doe mijn plicht!"
"Loop verder in de richting waarin je aan het wandelen was," zei de oude pelgrim.
Tien kilometer verderop is er een drukke rijbaan.
Er zal wel iemand stoppen."
Kurt deed wat de gewonde pelgrim hem opdroeg.
Hij kwam na tien kilometer intens doorstappen inderdaad een drukke weg tegen.
Hij deed de eerste de beste auto stoppen. Het was een terreinwagen.
"Señor por favor! Hay un herido por la montaña!" (Er ligt een gewonde verderop in de bergen) zei hij in zijn beste Spaans.
"A lo largo del Camino?" vroeg de man. "Langs de pelgrimsroute?"
"Si!" antwoordde Kurt. "En hij is er erg aan toe."
"Stap in," nodigde de man uit.
"Ik ben urgentiearts en ik ken de streek op mijn duimpje. Ben hier opgegroeid zie je."
Zonder aarzelen reed de jonge urgentiearts de onverharde pelgrimsroute op.
"Ginder is het," Zei Kurt toen hij zijn rugzak zag liggen. Het laatste stuk moesten ze te voet doen.
Beide mannen daalden meteen af.
De ongelukkige pelgrim had het bewustzijn verloren.
De jonge dokter haalde een kleine radiozender boven en riep in het Baskisch op om meteen een helikopter te sturen.
Dan liep hij terug naar boven achter enig medisch materiaal.
Dan bewoog de ongelukkige pelgrim het hoofd.
"Wakker blijven." Zei Kurt.
"De man die met mij mee is is een dokter.
Hij zal je helpen."
"Danke." Zei de pelgrim opnieuw.

De helikopter kwam en landde beneden op een klein stukje open veld.
Twee mannen kwamen naar boven met een schepbrancard terwijl de ter hulp gesnelde dokter een 'tourniquette' had gelegd om het bloed te stelpen.
Met veel zorg werd de gewonde pelgrim naar beneden gebracht.
Kurt ging mee met de helikopter die met spoed naar het dichtsbijzijnde hospitaal vloog.
Daar werd de pelgrim meteen aan zijn been geopereerd.
Kurt bleef al die tijd op de gang wachten.
Als de man weer bij kennis was mocht Kurt erbij.
"Danke für ihre hilfe!" zei de oude pelgrim.
"Sie haben mein leben gerettet."
"Mijn naam is Kurt Smets," zei hij. "En ik ben een pelgrim net als jij."
"Heinrich!" zei de man terwijl hij Kurts hand vastnam.
"Heinrich Schultze!"
Beide mannen raakten aan de praat.
"Is dit jou eerste pelgrimstocht?" vroeg Heinrich.
Kurt knikte.
"Je bent erg moedig.
Vele pelgrims mijden dit stuk omwille van de diepe afgronden en smalle bergpaadjes.
Laat staan dat zoals jij zou afdalen in die afgrond waar stenen zomaar kunnen afbrokkelen"
"Ik zocht stilte," zei Kurt.
"Bezinning.
Ver van de mensen.
Ver van alle geluid."
"Dass verstehe ich," zei Heinrich met diepe vaderlijke stem.
Dit is de reden waarom ik elke vijf jaar op pelgrimstocht ga.
De stilte.
De rust.
De eenzaamheid.
Nergens ben je dichter bij God dan hier."
Kurt knikte.
"Ik zocht God niet," zei hij.
"Ik zocht mezelf.
En dan vooral vrede met mezelf.
Nadat ik van mijn leven een puinhoop had gemaakt."
Kurt vertelde over het waarom van zijn pelgrimstocht.
Heinricht knikte.
"Ich kenne das," zei hij.
"War auch so.
Ik was ook zo iemand die dacht dat hij de wijsheid in pacht had.
En dacht dat mijn manier van leven de enige juiste was."
Heinrich keek Kurt aan en begon dan zijn verhaal.
"Ik was een kind van de DDR.
Geloofde rotsvast in het communistische ideaal.
Iedereen was communist.
Mijn ouders.
Mijn broer en mijn twee zussen.
Ooms, tantes, neven, nichten.
Mijn klasgenootjes en vriendjes uit de wijk waar ik opgroeide.
Mijn leraren.
Er was niemand die ook maar wilde twijfelen aan de doelstellingen van het communisme.
Of die onze leiders en 'Die Partei' en haar beslissingen in vraag zou stellen.
Waarom zou je ook? Dacht ik.
'Die Partei hat immer recht'! Weet je wel.
Het kwam niet in me op dat men daar ook maar één moment aan twijfelen kon.
Dit werd ons immers met de paplepel ingegeven, en dit van kleins af aan.
Ik was bij de 'Freie Deutsche Jügend', de officiële jeugdbeweging van de DDR en schopte het tot leider van onze plaatselijke afdeling. Ik zag het als een eer om als leider de 'FDJ', de partij en mijn land ter dienste te zijn, en ik geloofde rotsvast in de communistische waarden.
Uiteraard wist ik dat er 'dissidenten' waren.
Mensen die het oneens waren met de partij, en dat deze daarvoor werden opgepakt.
Maar als trotse zelfbewuste communist was het mijn overtuiging dat ze dat enkel en alleen aan zichzelf te danken hadden.
Het waren verraders in mijn ogen.
En ik zag het als mijn taak om elke 'verrader' of 'spion' in dienst van Amerika en zijn handlangers te ontmaskeren en aan de politie uit te leveren.
Op die manier kon ik opklimmen en was mijn plaats in de hogere gelederen van de SED (Socialistische Einheitspartei Duitsland) de officiële communistische partij van Oost-Duitsland verzekerd.
Ik klom zo op tot regionaal voorzitter en zetelde zelfs in 'Volkskammer' het toenmalige Oost-Duitse parlement.
Dat was heel wat voor mij als zoon van een eenvoudige fabrieksarbeider.
Ik had aanzien en mensen keken naar mij op.
Ik voelde mij heel wat en ik genoot van de macht en status die ermee gepaard ging.
En nee.
Ik kon daarmee niet om.
Om het in alle eerlijkheid te zeggen.
Ik besefte dat ik mensen kon maken of kraken.
En daar genoot ik van.
Als iemand tegen mij inging dan bestempelde ik die persoon als 'verdacht'.
Speelde ik zijn dossier door aan de Stasi, de beruchte geheime dienst waarvoor ik werkte als informant, ook puur uit eigenbelang en om mijn maatschappelijke positie te versterken.
Mensen wisten dat ze voor mij moesten uitkijken.
Dat ze mij beter te vriend konden houden.
Die macht...
Erotiseerde ook.
Jonge vrouwen lagen aan mijn voeten.
En daar genoot ik van."

"Heinrich zweeg.
Tot die dag...
Die dag dat ik door de 'Volkspolizei' uit mijn bed werd gelicht en in de cel gegooid.
Waarna mensen van de 'Stasi' mij kwamen ophalen.
En mij genadeloos ondervroegen.
Ik werd door één van mijn eigen medewerkers verraden.
En belandde in de gevangenis, in een afdeling voor 'staatsgevaarlijke elementen'.
Toen... BEGON DE HEL VOOR MIJ!
Ik was overgeleverd aan de willekeur van een stel sadistische bewakers.
Eén ervan was een voormalig lid van de plaatselijke afdeling van de FDJ. Die ik ooit had aangegeven voor 'staatsgevaarlijke bezigheden'.
Daardoor werd hem de kans ontnomen om verder te studeren.
Maar hij werd uiteindelijk vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs en hij kon aan de slag als gevangenisbewaarder.
En dat had ik geweten.
Ik werd onder zijn leiding meermaals gefolterd.
Soms dagen aan een stuk.
Nadien werd ik half kreupel geslagen in mijn cel gegooid.
Waar ik werd verzorgd door mijn celgenoot, 'Brüder Gottlieb'.
'Brüder Gottlieb' was een Franciscanermonnik die in de cel belandde vanwege zijn kritiek op het regime en het weigeren om te stoppen met zijn engagement naar kinderen en jongeren toe.
'Brüder Gottlieb' leidde een project gericht op kinderen van dissidenten die bij de jeugdverenigingen van de partij niet welkom waren omwille van het feit dat hun ouders door de overheid als 'staatsgevaarlijk' werden bestempeld.
De oude monnik was nadat zijn kloostergemeenschap onder dwang van de overheid werd opgeheven trouw gebleven aan zijn kloostergeloftes en aan zijn engagement en hield deze hoog in het vaandel.
Ik herinner me hem als een zeer nederig en wijze man.
Die mijn kijk op het leven ingrijpend veranderde.
Onbaatzuchtig ontfermde hij zich over mij.
Ik.
Een in ongenade gevallen partijpionnetje, door iedereen verstoten en gedumpt in een smerige gevangenis tussen zogenaamde 'staatsgevaarlijke elementen'.
Hij.
Een 'bijgelovige'.
Zo zag ik mensen die godsdienstig waren.
Achterlijke bijgelovigen.
We hadden het communisme.
Wij hadden geen geloof meer nodig.
Dat was opium voor het volk, zo leerde ons onze leermeester Karl-Marx.
Wat kon zo iemand ons nog leren?
Veel, zo leerde ik.
Ik heb veel geleerd van mijn celgenoot die mijn steun en toeverlaat werd daar waar alle anderen mij lieten vallen.
Tot mijn eigen ouders en familie toe."

Kurt hoorde met ingehouden adem het verhaal van Heinrich Schultze.
Een in ongenade gevallen mandataris van de toenmalige communistische partij in het voormalige Oost-Duitsland.
Wiens enige vriend hij nog had een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde monnik was.
Die ondanks alle druk.
Ondanks alle repressie.
Trouw bleef aan zijn principes en hetgeen waarin hij geloofde.
Ook al stond hij in deze helemaal alleen.
De oude monnik vertelde over de pelgrimsroute naar Santiago De Compostela.
Die hij ooit aflegde in de woelige jaren voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Meerdere malen zelfs.
Hij smokkelde Joden uit Nazi-Duitsland naar Spanje vermomd als pelgrims de Spaanse grens over.
Zijn truc werkte.
Maar dan kwam het IJzeren Gordijn.
En de Berlijnse Muur.
Vele monniken slaagden er nog in om naar het Westen te vluchten, met in hun koffers de meest waardevolle schatten van het klooster.
Maar voor 'Brüder Gottlieb' ging de barrière aan het IJzeren Gordijn onverbiddelijk dicht.
Hij zat vast.
De oude abdij werd door de staat geconfisqueerd.
'Brüder Gottlieb' had niets meer.
Geen bezittingen, geen geld, geen job.
Alleen zijn idealen.
Waar hij naar leefde, hoe groot de druk ook was.
Met opgeheven hoofd aanhoorde hij de zware straf van de rechter.
En met opgeheven hoofd wandelde hij zijn cel in.
Waar hij enkele dagen voor de val van de Berlijnse Muur zou overlijden.
Terwijl Heinrich bij hem bleef waken.
Vlak voor hij stierf beloofde Heinrich dat wanneer hij zou vrijkomen hij een pelgrimstocht naar Santiago zou ondernemen.
En hij hield woord.
Daar ervoer hij iets wat voordien onbekend was voor iemand als Heinrich Schultze die als Atheïst werd opgevoed.
Iets dat zo krachtig was dat hij zich bij aankomst in Santiago meteen liet dopen.
"Zie je," zei hij.
"Ineens besefte ik wat echt belangrijk is in het leven.
En dat is wat je doet voor je medemens.
Wat je onbaatzuchtig en met heel je hart doet voor je medemens.
Ondanks mijn grote woorden over 'solidariteit', 'gelijkheid' en 'broederschap der volkeren' die ik napapegaaide enkel en alleen omdat men mij dit als knaap opgegroeid in de DDR al van kindsbeen af instampte.
Maar waar ik verder niet over nadacht.
Ondanks die grote woorden was ik eigenlijk niets meer dan een egoïst en een narcist.
Enkel bezig met mezelf.
Met macht, status en aanzien.
Ik klopte mezelf voor de borst dat ik zoveel deed voor mezelf en voor de maatschappij.
Vond dat anderen mij dankbaar moesten zijn voor hetgeen ik allemaal deed.
Maar ach.
Het was allemaal een lege doos.
EEN GROTE LEGE DOOS MET ALLEEN MAAR LUCHT!"
Dan werd het stil in de ziekenhuiskamer in de buurt van de Spaanse stad Pamplona.
Kurt herkende zichzelf zo hard in dit verhaal.
Ook hij leefde voor zichzelf.
En al wat hij ondernam deed hij om zijn ego te strelen.
Hij gaf jonge mensen kansen, zo beweerde hij.
Maar waarom?
Uit mededogen?
Uit onbaatzuchtigheid?
Of gewoon om zijn eigen ego te strelen en om een zweem van edelmoedigheid over zich te laten vallen?
Meer dan ooit besefte hij dat het vooral het laatste was.
Heinrich stond voor een lange periode van revalidatie.
Want het zou enige tijd duren eer zijn open beenbreuk zou herstellen en hij zou veel moeten oefenen en dan nog zou hij nooit meer kunnen lopen zoals voorheen.
Kurt besloot om de oude pelgrim te helpen.
Hij betaalde de ziekenhuisrekening en liet hem opnemen in een gerenommeerd revalidatiecentrum in de buurt van Madrid waarvan hij ooit hoorde vertellen door een Spaanse collega autoverkoper wiens zoon daar revalideerde na een zwaar verkeersongeval.
Heinrich herstelde zeer goed en was Kurt enorm dankbaar.
Ze besloten om samen vanuit Madrid hun pelgrimstocht naar Santiago De Compostela verder te zetten.
Daar aangekomen besloot Kurt om zijn doopgeloften te hernieuwen.
En schreef hij diezelfde avond een lange brief aan Sophie.
Die ging als volgt.

"Liefste Sophie.

Het spijt me.
Ik weet het.
Heb het al eens gezegd.
Maar oprecht was het niet.
Dat merkte je.
En ik voelde dat.
Dat mijn woorden niet tot je doordringen.
Nu weet ik waarom?
Omdat ze NIET GEMEEND WAREN!
Meer dan ooit besef ik dat ik heel mijn leven lang...
Alleen maar voor mezelf leefde.
Jij, de kinderen, Gunther, Theo, en alle anderen.
Waren er alleen maar omdat ik jullie nodig had.
Alles draaide rond mij en als ik iets deed voor jullie was dat alleen maar om daar zelf beter van te worden.
Ik leefde niet, ik werd geleefd.
Ik werd geleefd door mijn driften en verlangens.
Mijn verlangen naar geld, macht, status, aanzien en luxe.
Ik werd gedreven door mijn seksuele driften die alleen maar kortstondig plezier brachten, maar geen enkele bevrediging.
Want ik verlangde altijd maar naar meer, meer, meer.
Meer seks.
Meer geld.
Meer verkoop.
Meer aanzien.
Meer luxe.
Meer, meer, meer.
Ons huwelijk was inderdaad een grap, een farçe, een lege doos.
Ik had geen oog voor jou behoeftes, belangen en ambities.
Jij zette je in voor de logopediepraktijk waar je samen met twee andere gedreven logopedistes je schouders onder zette.
Ik vond dat altijd wat 'minnetjes'.
Om je dagen te vullen met het geven van therapie aan kinderen met spraak en stemproblemen.
Waar maar weinig mee te verdienen viel.
Maar waar jij zoveel voldoening uit haalde.
Je verdiende maar de helft van wat ik verdiende.
Eigenlijk stopte je meer in die praktijk dan je er uit haalde.
Ik vondt dat dom.
Onterecht.
Want je haalde je voldoening niet uit geldgewin, aanzien of uitstraling.
Maar in het helpen van kinderen, vaak kinderen die in moeilijke situaties zaten.
En dat gaf je zoveel energie.
Ik was een dwaas Sophie.
Dat besef ik nu meer dan ooit.
Door een ontmoeting met een man wiens leven ik redde.
En in wie ik mezelf zo hard herkende.
Hoe anders ook zijn situatie was.
Hij deed krak hetzelde als ik.
Anderen gebruiken voor zijn eigen gewin.
Waarvoor ook hij gestraft werd.
Op een manier die wat ik moest ondergaan maar een tik op de billen was.
Ik wou Sophie, dat ik de inzichten waartoe ik gekomen ben kon doorgeven aan Thomas en Laura.
Inzichten waartoe mijn broer Gunther wel was gekomen.
Welks ik niet zag, want ik zag alleen dat hij geen verstand had van geld beheren en zijn leven niet op orde kreeg.
Maar mijn vriend die ik hier leerde kennen kwam ook tot inzicht door iemand die hij als een 'dwaas' beschouwde. Want volgend de communistische ideologie waarmee hij in de DDR was grootgebracht was een diepgelovige monnik die trouw bleef aan zijn geloof en principes ook al werd hij zwaar onder druk gezet door de communistische autoriteiten, ook een dwaas.
Maar net zo'n dwaas gaf Heinrich het inzicht welks hij doorgaf aan mij.
En dat wil ik niet voor mezelf houden Sophie.
Ik wil dat zo graag doorgeven aan onze prachtkinderen.
Nu ze daar nog ontvankelijk voor zijn.
Voorts vraag ik je nederig om vergiffenis.
Voor alle leed dat ik Thomas, Laura en jou heb aangedaan.
Door mijn grote, grote dwaasheid.
Want het berouw knaagt aan mijn hart.
Harder dan ooit tevoren.
Nee ik probeer je met deze brief niet terug te winnen.
Ik wil gewoon verder met een zuiver geweten.
En mijn kinderen terug in de ogen kunnen kijken.
Dat is het enige wat ik van jullie vraag.

Liefs.
Kurt.
Enkele dagen later ontving Sophie de brief.
Ze zette zich aan de keukentafel, schonk zichzelf een kop koffie in en begon hem te lezen.
Tranen sprongen in haar ogen.
Ze barstte in snikken uit.
En huilde zeker een half uur lang.
De twaalfjarige Laura liep de keuken in.
"Waarom huil je mama?" Vroeg het meisje.
Sophie keek in de staalblauwe ogen van haar dochtertje.
"Zou je willen dat papa terugkomt?" vroeg ze.
Laura keek haar mama met grote ogen aan.
Haar gezichtje klaarde op.
"Oh mama!
Als dat eens zou kunnen.
Ik mis papa zo."
Dan kwam ook de tienjarige Thomas binnen.
"Kom eens hier jongen?" gebood Sophie.
Ze herhaalde haar vraag.
"Stel dat papa morgen naar huis zou komen?"
"Zou je dat willen?"
De jongen begon op en neer te springen van opwinding.
"Ja!" zei hij.
"Ja! Ja! Ja!!!!"
Sophie knikte.
"Dan zal mama dat regelen!" zei ze.
Laura en Thomas maakten een vreugdedansje terwijl Sophie haar tranen droogde.

Een maand later.
Blije mensen.
Een prachtig versierde zaal.
Kurt in smoking en Sophie in een prachtig wit kleed.
Ze straalde.
Vooraan stond een ceremoniemeester.
Bij wie ze hun huwelijksbelofte zouden vernieuwen.
Hun oude trouwringen hadden ze laten smelten, samen met de ring die Kurt aan Sophie schonk toen hij haar ten huwelijk vroeg.
Het resultaat was prachtig.
Kurt had Heinrich Schultze gevraagd als getuige.
Het weerzien tussen beide mannen was hartelijk.
Heinrich bekeek Sophie en zei "Sie haben eine hübsche frau." (Je hebt een prachtige vrouw)
Nadat ze beiden het ja woord herhaalden en ze de ringen over elkaars vingers schoven sloot Kurt Sophie in de armen.
En gaf haar een lange liefdevolle kus.
Met gesloten ogen.
"Geen ander meer dan jou." fluisterde hij haar in het oor.
Sophie huilde van ontroering.
Dan nam Kurt het woord, bedankte alle aanwezigen en vooral Heinrich die helemaal vanuit Dresden was overgekomen.

"Beste mensen.

Jaren heb ik gedacht dat geld verdienen en je zaken op orde hebben de belangrijkste taak was die je als mens kon hebben.
Zorgen dat er geld in het bakske kwam.
Jaren heb ik gedacht dat je pas iemand was als je kon tonen als je er goed voor zat.
Dat je pas iemand was als je hard werkte.
Als je kon zeggen dat je meer uren klopte dan de gebruikelijke 38 of 40 uur.
Jarenlang heb ik gedacht dat het gepermitteerd was om mezelf te wentelen in decadente luxe. Want ik werkte er toch voor.
Maar beste mensen.
Meer dan ooit besef ik...
Dat dat een leugen is!
Maar voor ik dat besefte moest ik eerst op mijn bek gaan.
Keihard op mijn bek gaan.
Maar nu.
Na het maken van een domme fout, namelijk het belang van trouw in een relatie, in een huwelijk niet serieus te nemen.
Na een leven van alleen bezig te zijn met mezelf en met mijn eigen belangen.
Besef ik pas goed wat echt belangrijk is in het leven.
En weet je wat dat is beste mensen?
ZORGEN VOOR ELKAAR!
Ja beste mensen.
Dat is wat ik heb geleerd.
Toen ik na alle gebeurtenissen en vooral tijdens mijn tocht naar Santiago De Compostela waar ik een zeer waardevol mens heb leren kennen.
Is dat hetgeen wat mijn kijk op het leven heeft veranderd.
Dat we veel meer moeten zorgen voor elkaar.
Alle geld, alle luxe, alle status, alle idealen, alle mooie woorden en grote daden.
Vervallen in het niets.
Als we geen zorg dragen voor elkaar.
En zorg dragen voor elkaar dat doe je niet met grote woorden en met pompeuze dadendrang.
Maar met kleine alledaagse dingen.
Er zijn voor elkaar.
Welgemeend goeiedag zeggen.
Welgemeend dankjewel zeggen.
Welgemeend en met heel je hart vragen...
WAT KAN IK VOOR U DOEN?
Zonder daarvoor iets terug te verwachten.
Ik geef het toe.
Ik heb dat te weinig gedaan.
Tot vorig jaar.
Toen ik een man redde van een gewisse dood in een ravijn in een onherbergzaam bos in de Pyreneeën.
En vooral.
Van wat die man mij achteraf vertelde.
Toen hij zijn leven vertelde.
Dat hoe verschillend ook.
Veel gemeen had met het mijne.
Daarom beste mensen.
Heb ik op elke stoel een visitekaartje gelegd.
De bedoeling hiervan is duidelijk.
Als er iemand van jullie een probleem heeft.
Behoefte aan advies.
Met een vraag zit.
Over wat dan ook.
Bel me.
Mail me.
Ik ben er.
Voor jullie.
Net zoals ik er voortaan zal zijn.
Voor mijn gezin.
En voor mijn medewerkers.
Ik was twee jaar afwezig...
MAAR NU BEN IK ER TERUG! VOOR JULLIE... "
Kurt keek naar de aanwezigen in de zaal. Hij keek ze allen aan. Zoveel mogelijk in de ogen.
En herhaalde de laatste woorden nogmaals.
"VOOR JULLIE!"
Die nacht betraden Kurt en Sophie de bruidssuite van het hotel dat bij de feestzaal hoorde.
Kurt sloot haar in de armen.
En kuste haar hartstochtelijk.
Voorzichtig ritste hij haar bruidsjurk los.
Deze viel op de grond.
Daarop viel haar BH.
Teder kuste hij haar hals.
Terwijl Sophie door zijn haren woelde.
Ze sloeg haar hoofd achterover.
Ze voelde passie bij elke kus.
Bij elke aanraking.
Dan gooide hij haar op bed.
Trok met een ruk zijn broek naar beneden.
Knoopte zijn hemd los en gooide die waar hij vallen wilde.
Dan kroop hij op haar en spreidde haar benen.
Sophie liet hem toe in het intiemste deel van haar lichaam.
Na twee lange jaren.
Had Kurt opnieuw geslachtsgemeenschap met een vrouw.
Zijn eigen vrouw.
Hij rook haar geur.
Voelde haar warme huid.
Proefde haar zoete lippen.
Die hij onophoudelijk kuste.
En wat voelde dat zalig aan.
Hij raakte in extase.
Probeerde het klaarkomen zo lang mogelijk uit te stellen.
Maar dat lukte niet.
Ze voelde zijn sperma vloeien in haar liefdesgrotje.
Ze las de teleurstelling in zijn ogen.
Ze glimlachte.
Streelde zijn borst en rug.
Bewoog haar bekken.
Dat maakte dat hij weer zin kreeg.
"Zie je wel," fluisterde ze in zijn oor.
"Dat je nog goesting hebt.
Doe maar rustig aan lieverd.
En geniet maar.
Zoals ik van jou geniet.
Lieve schat van me... "

Geen opmerkingen:

Een reactie posten