Pagina's

donderdag 1 augustus 2019

Tropenpassie



Oost-Congo eind jaren negentig.
Een klein smoezelig hotelletje langs een drukke hoofdweg.
Twee mannen.
Een discussie.
"Je bent een lafaard Jean-Pierre!" Schreeuwde de eerste.
"Je wil gewoon niet dat de mensen weten wat er daar allemaal gebeurd?
Door welke ellende mensen moeten gaan voor onze luxe, onze rijkdom en onze zogenaamde welvaart.
Jij vreest nu al voor je 'hachie'.
Stel je eens voor wat die mensen daar in dat rebellengebied moeten doorstaan, elke dag weer opnieuw.
Elke dag weer die terreur, die verkrachtingen, die ellende.
Als wij dit niet naar buiten brengen Jean-Pierre!
Dan doet niemand het!"
"Klets toch geen onzin." Reageerde de andere die Jean-Pierre heette.
"Als er ons iets overkomt.
Wie gaat het dan uitbrengen?
De situatie is daar gewoon levensgevaarlijk.
De rebellen rukken elke dag steeds verder op, deze richting uit.
Als die gasten ons in handen krijgen Casper.
Dan zijn we dood.
Hoor je me.
Dood.
En het zal geen prettige dood zijn, laat hierover geen misverstanden bestaan." Argumenteerde Jean-Pierre.
"Dus je doet het niet?" Vroeg Casper.
"Nee.
Wij doen het niet."
"How! Wie sprak er van... Wij?
Ik kan dit wel alleen aan hoor.
Ik ben geen lafaard.
Ik ben niet zo'n salonjournalistje als jij dat het liefst veilig achter zijn bureau blijft met zijn computer en een fles whisky als gezelschap.
Godverdammese, waarom ben ik met jou eigenlijk in zee gegaan?
Volgevreten lafaard!
Zal ik jou eens wat zeggen Jean-Pierre?
De enige reden waarom jij hier rondhangt.
Is omdat er niemand op jou zit te wachten in België.
Niemand die het in zijn hersens zou halen om een waardeloze, oversekste zuiplap als jij in dienst te nemen.
Ik zou het in alle geval nooit meer doen!
En nou jongen... KAN JE VOOR MIJN PART DE COLERE KRIJGE!"
Dit waren de laatste woorden die Jean-Pierre hoorde van zijn collega journalist Casper Van Hoevenen voor hij de hotelkamer verliet en te voet de jungle introk richting rebellengebied.
Waarna niemand nog iets van hem had vernomen.

Kinshasa 20 jaar later.
Immer drukke hoofdstad van het woelige Congo.
Hier heerste elke dag weer een enorme bedrijvigheid.
En op de hoofdwegen was het elke dag weer een krioelende chaos.
Een onophoudelijke stroom van auto's, bussen en vrachtwagens, aangevuld met brommers, scooters al dan niet voorzien van een zijspan of een achterstuk om allerlei goederen in te vervoeren.
In die chaos bewoog zich een ietwat roestige BMW-325, bouwjaar 1986.
Bestuurd door een blanke man.
56 jaar, donker haar dat hier en daar grijs begon te worden, dikke borstelige snor, vaalgrijze huid en zeker twintig kilo te zwaar.
Hij stuurde met vaste hand en hield zijn blik strak gericht op de drukte voor hem.
Door de luidsprekers knalde luide muziek van AC/DC.
Zijn zwarte zonnebril met dik montuur zat strak op zijn ietwat gezwollen aandoende gezicht, en met een stevige grip legde hij zijn dikke worstenvingers rond de versnellingspook.
Hij droeg een hemd dat er eerder grauw dan wit uitzag en een vuile blauwe jeans en liep op zwarte schoenen die meer blonken dan anders omdat hij ze liet opblinken door een jonge schoenpoetser voor hij in zijn auto stapte.
Zijn naam was Jean-Pierre Kesteloot.
Hij kende Kinshasa en wijde omgeving op zijn duimpje.
Maar eigenlijk voelde hij zich overal in Congo thuis.
Alsook in het naburige Congo-Brazzaville en in Angola kende hij goed zijn weg.
Jean-Pierre verschilde op heel wat vlakken met de vele andere Europeanen die in Kinshasa woonden.
Ten eerste woonde hij niet in een goed afgeschermd huis of een streng bewaakte villa in de betere buurten waar de meesten van hen woonden.
Hij had een veldbed in zijn werkruimte in een afgeleefd kantoorgebouw in het hart van de stad.
Daar woonde en werkte hij nu al dertig jaar.
Nu ja.
Zijn eigenlijke woning bevond zich diep in het Congolese binnenland.
Groot was het niet.
Maar wel comfortabel.
Naar Congolese normen toch.
In die kleine voormalige kolonistenwoning trok hij zich vaak terug.
En ooit zou hij daar oud worden.
Te midden van de ongerepte natuur.
Dat stond voor hem nu al vast.
Jean-Pierre reed zijn auto in de garage in de kelderverdieping van het kantoorgebouw waar hij woonde en werkte.
Daar plaatste hij zijn auto in zijn eigen garagebox. Ook al was de meerkost ervan een flinke hap extra uit zijn budget, zijn auto stond tenminste veilig.
Hij nam de trap naar boven, er was wel een lift maar die is al jaren kapot.
Dan op het gelijkvloer hield hij halt en keek hij op zijn horloge.
In plaats van verder naar boven te lopen naar de vierde verdieping waar zijn kantoor annex appartement zich bevond liep hij gewoon naar buiten en mengde zich in het Afrikaanse straatgewoel.
Hij stak een sigaret op en wandelde tussen de kraampjes, stalletjes winkeltjes en kapperszaken waar druk handel gedreven werd en waar mensen druk met elkaar aan het praten waren.
Hij stak een druk plein over, zonder vrees begaf hij zich tussen de auto's, brommers, vrachtwagens en bussen. Net zoals de plaatselijke bevolking dit deed.
Hoe vaak was Jean-Pierre dat plein al niet overgestoken in de dertig jaar dat hij hier nu al woonde?
Soms meerdere malen per dag.
In de aanpalende straat aan de overkant van het plein was er een café.
Een huisje met golfplaten dak en vooraan een grote luifel van rode stof.
Wat plastieken tafeltjes en stoelen.
En binnen een geïmproviseerde toog met daarachter een sympathieke typische Afrikaanse 'mama'.
'Chez Grace' heette het.
Jean-Pierre bracht hier regelmatig de avond door.
Gezellig keuvelend met een import biertje uit de fles binnen handbereik.
Toen hij tussen de tafeltjes liep werd hij meteen door zowat iedereen herkend.
Hij ging van tafel tot tafel en gaf de gasten een warme handdruk.
"Ah ca va? Tout va bien, et toi?" Zo klonk het keer op keer.
De waardin kwam van achter haar toog, Jean-Pierre omhelsde haar en gaf haar drie dikke kussen.
"Vous ete fatigue, cette un journee dure?" Vroeg ze enigsinds bezorgd.
"Ca marche, het gaat wel." Stelde Jean-Pierre haar gerust.
Gracienne Kibonga door iedereen gewoon 'Grace' genoemd, staat al net zo lang achter de toog van haar café als Jean-Pierre in Kinshasa woont.
Hij is eigenlijk een klant van het eerste uur.
De band tussen hen is dan ook heel hecht.
Grace bracht hem een flesje Mutzig, een lokaal bier gebrouwen onder licentie van Heineken.
Jean-Pierre nam een stevige slok en stak opnieuw een sigaret op.
Hij zag het dagelijkse leven van Kinshasa voor zijn neus voorbijgaan, terwijl door de speaker boven zijn hoofd onophoudelijk 'soukous', weerklonk.
Snelle en ritmische Afrikaanse muziek met veel gitaarsolo's en Latijns Amerikaanse invloeden.
Je hoort het hier op elke straathoek, in elk café, en op elk radiostation.
Eigenlijk is Jean-Pierre die muziek al jarenlang meer dan beu, daarmee dat hij in zijn auto steeds keiharde rockmuziek opzet.
Maar aan de andere kant.
Het hoorde er eigenlijk toch bij.

Grace kwam er even bijzitten.
Ze keek hem aan met een warme glimlach.
Haar donkere ogen twinkelden en waren vol leven.
"Quand allez vous demanager?" Vroeg ze?
"Wanneer ga je nu definitief verhuizen?"
Jean-Pierre haalde zijn schouders op.
Over een maand of twee.
Als al mijn opdrachten rond zijn.
En mijn huis in 'Inongo' helemaal klaar is."
"Je meent het dus echt hé." Zei Grace met een lichte snik in haar stem.
Jean-Pierre legde zijn hand op de hare en keek haar aan.
Hij was veel meer dan een klant.
Ze waren eigenlijk goeie vrienden.
Toen hij dertig jaar geleden hier kwam was dit al zijn vaste stek.
Kwam er toevallig langs, zin in een pint.
Werd er bediend door een bevallige jonge Afrikaanse. Rad van tong, grappig en net zo oud als hij.
Maar er liepen wel al twee kinderen rond in de kleine gelagzaal.
Een echtgenoot was er niet.
Die was zijn geluk gaan beproeven aan de overkant van de machtige Congostroom, in Brazzaville.
Elke avond zat Jean-Pierre in het café.
Kon het meer dan goed vinden met de toen nog jonge Grace.
Zij lachte om zijn grapjes.
Hij viel voor haar Frans met zwaar Congolees accent.
Maar dan kwamen er harde tijden.
Alain, haar echtgenoot liet niets meer van zich horen.
Er werd geen geld meer opgestuurd.
Grace vreesde het ergste.
In die zware dagen was Jean-Pierre haar steun en toeverlaat.
Zo ontstond er een hechte band tussen hen.
Als hij in Kinshasa was - wat niet altijd het geval was, want vaak moest was hij weken of zelfs maanden weg - dan zat hij daar elke avond.
En hij was altijd de laatste die wegging.
Vaak waren de andere bars al lang gesloten en was er amper volk op straat.
Dan nam hij afscheid van haar, niet zelden met een welgemeende knuffel.
"Fait attention dans la route." Zei Grace dan altijd heel bezorgd.
Wat nodig was ook, want zelfs de zwarten kwamen op het uur dat hij naar huis liep liever niet meer buiten vanwege het 'racaille' dat op dergelijk onchristelijk uur door de straten rondzwierf.
Maar Jean-Pierre was van geen kleintje vervaard. En zijn brede postuur en handen als kolenschoppen maakten dat zelfs de grootste vechtersbaas zich twee keer bedacht eer hij met Jean-Pierre op de vuist zou gaan.
Een taxi hield halt bij het café en een man stapte uit.
Een grote struise man met kogelrond hoofd en diep zittende kleine oogjes.
Hij droeg een bomberjack en een versleten jeans en All-Stars sportschoenen.
Jean-Pierre schudde het hoofd.
"Wat komt die hier doen?" Vroeg hij zich peinzend af.
"Hey JP I was looking for you everywhere! Iek heb je overal gezoch!" Zei hij eerst in het Engels daarna in Nederlands met zwaar Slavisch accent.
Jean-Pierre stond recht en gaf de man een hand.
Het was Pjotr Zhiganev, een Russische expat die al een jaar of tien in Congo verbleef en die al beroep deed op Jean-Pierre's diensten als vertaler-tolk om brieven en documenten te vertalen van het Frans of Lingala naar het Engels.
"Wat moet je van me?" Vroeg Jean-Pierre.
"Ik?
Nikske." Antwoordde Pjotr.
"Maar er is een sjoen joeffraa die op zoek is naar oe.
Zaai iedereen de klere van hun laaf vroage?"
"Een juffrouw? En hoe heet die juffrouw?" Vroeg Jean-Pierre.
"Joa e joeffraa, blanke joeffraa. Blond, blaouw oewge, ferrem parchocks!
Ey JP, als ze da maa twie keer zou vroage, ikke toch nekier maan oere lotten oitkoise zulle!"
"En heeft die 'joeffraa' een naam?" Vroeg Jean-Pierre om zijn wens om zijn vraag beantwoord te zien wat kracht bij te zetten.
"Ka... Kar...
Karen of zoeiet.
Karen Van Hoevenen.
Knappe mokke."
Toen Jean-Pierre die naam hoorde kreeg hij het warm en koud tegelijk.
"Nee." Zei hij net niet luidop.
"En waar is die Karen Van Hoevenen nu?"
"In Pullman Hotel, wou met alle geweld zellef zoeke, mor ik eur ofgeroaie.
Aja, zone joenge blanke mokke alleen ier in dees stad, isj vroage veur troebels."
"Dus die Karen is helemaal alleen hierheen afgereisd, of hoe moet ik dat zien?"
Pjotr knikte.
"Zaai oe nu wille zien, wacht noe in bar van de Pullman."
Jean-Pierre liep naar Grace die met enkele andere klanten een druk gesprek aan het voeren was en duwde haar het verschuldigde bedrag voor één biertje in de hand.
"Ik moet er vandoor." Zei hij gauw, waarna hij samen met Pjotr in de taxi stapte die meteen wegreed.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten