Pagina's

vrijdag 22 mei 2020

Een groene parel.



Noot: De locaties van dit verhaal zijn fictief!

Het was ochtend.
Pastelkleurig zonlicht verdreef de duisternis die heerste over de Stille Zuidzee.
De eerste zonnestralen zorgden voor magie wanneer zij weerkaatsen op de flanken van de vulkaan die het eilandje Fa'o Mara domineerde.
Het was een rustige dag, zoals altijd.
De vogels kwetterden naar hartelust, welks enkel onderbroken werd door het breken van de golven op het witte strand dat met schelpen bezaaid was.
Aan de zuidkant van het kleine vulkaaneilandje omgeven door koralen lag de enige nederzetting.
Het was middag.
Het was warm.
Het was stil op het strand.
Maar niet voor lang meer, want de vissers die op de terugweg waren werden verwacht.
Meer en meer mensen kwamen het strand op en keken of de vissersboten nog niet in zicht waren.
Houten boten met een eenvoudige buitenboordmotor die de traditionele zeilen hadden vervangen, ofschoon sommige oudere vissers nog altijd het zeil als stuwkracht verkiezen.
Het strand was gevuld met mensen.
Jonge mensen.
Oude mensen.
Er speelde muziek en enkele meisjes begonnen spontaan te dansen.
Hun lichamen gehuld in de 'pareo' het traditionele gewaad van de Polynesiërs.
Sierlijk waren hun bewegingen.
Dan hield de muziek op en hoorde je alleen nog het gebruis van de golven en het geluid van motoren dat steeds scherper werd.
De manden werden uitgezet en de hoop op een goede vangst was groot.
Kinderen dartelden speelden op het strand.
Een oudere gezette man liep naar de vloedlijn en bond zijn pareo strakker rond zijn dikke buik. Hij was vergezeld door andere voornamelijk oudere mannen.
Hij droeg bloemenkransen, sieraden met amuletten, sierlijke gewaden en prachtige traditionele tatoeages sierden zijn lichaam.
Het was Paul Kahehameho, het dorpshoofd.
Streng maar rechtvaardig regeerde hij over de kleine gemeenschap van Fa'o Mara.
Hij werd geëerd en gerespecteerd.
Alle dorpelingen bejegenden hem met het allergrootste ontzag.
De vissersboten kwamen aan, de vis werd aan wal gebracht, gesorteerd en verdeeld onder de dorpelingen.
Ze hadden weer te eten.


De netten werden nagezien, de vloer van de boten gereinigd. 
De sfeer was ontspannen, de geur van verse vis prikkelde de neuzen.
Ook Joseph Ka'omahuleo sloeg de ijverige vissers gade.
Zocht tussen het gewemel naar zijn zoon Samuel die met hen mee was gegaan.
Dik tegen zijn zin.
Hij zou liever zien dat de jongen zijn schoolwerk wat meer ter harte nam.
En zich bezig hield met het lezen van de bijbel, de lessen van de zondagsschool en het gemeenschapsleven. Goede werken en zo.
Maar Samuel Ka'omhuleo vertoefde veel en veel liever tussen de jonge vissers.
En was maar al te blij dat hij met ze mee mocht.
Maar eerst moest Johnny Wai'o Maio een jonge visser met wie Samuel het heel goed kon vinden plechtig beloven om goed voor Samuel te zorgen en te behoeden voor het gevaar.
Samuel sprong uit de boot en hielp mee de netten spoelen en plooien.
Nijverig en hulpvaardig zoals altijd.
Daarna liep hij naar zijn vader met een bak vol vis.
Verse vis recht uit de oceaan.
"Mooie vangst jongen," zei Joseph.
Ook Mary kwam kijken.
Mary is de dochter van het dorpshoofd.
"Hoe was het op zee?" vroeg ze.
Samuel vertelde uitgebreid over de trip en de vangst. Mary luisterde aandachtig.
"Op tijd thuis voor het eten Samuel," zei vader die wist dat het gesprek met Mary nog lang duren zou.
Mary en Samuel waren soulmates.
Al van kleinsaf aan speelden ze samen.
Gingen samen naar school en brachten uren door op het strand.
Vertelden elkaar al hun geheimen en zieleroerselen.
Twee kinderen van 'de eilanden'.
Met hun dromen en plannen.
Mary is een vrijgevochten meisje met een sterke wil en een ietwat rebels karaktertje.
Samuel is een intelligente knaap die veel vrienden maakt en met iedereen overweg kan.
Is een goed rugbyspeler, is handig en leert snel.
Helpt graag met  het onderhouden van de boten en Johnny leert hem hoe de netten moeten worden herstelt, hoe je de motoren van de boten onderhoudt of zelfs herstellen wanneer dat nodig is.
Samuel leert Johnny dan weer over de sterren, de maan, de zon en de planeten.
Eigenlijk zou Samuel graag zeeman worden.
Droomt ervan om met een zeilboot helemaal tot in Californië, Japan, China of Australië te varen.
Of naar Europa.
Voor hem net als voor zoveel andere eilandbewoners een oneindig ver en exotisch oord.
Net zoals de eilanden in de Stille Zuidzee dat voor ons zijn.


De volgende dag.
Nog voor zonsopgang waren de jongens al paraat om met hun boot het ruime sop te kiezen.
Hopende op een goede vangst.
Samuel was er weer bij.
Eigenlijk tegen vaders wil in.
Want die had eigenlijk veel liever zijn zoon aan een stevige sessie bijbelstudie onderworpen en hem terstond ook gaan voorbereiden op de overgang naar het secundair onderwijs welks hij een gerenommeerde school op Amerikaans Samoa zou volgen.
En waar door bemiddeling van Reverend Joseph  heel wat andere beloftevolle jongeren van het eiland naartoe gingen.
Ook Mary zou naar die school gaan het volgende schooljaar.
Daar keek Samuel wel naar uit.
Samen met Mary naar dezelfde school.
Tot hij hoorde dat op de campus jongens en meisjes gescheiden waren. Alleen de lessen waren gemeenschappelijk.
Dat betekende dat hij Mary alleen maar overdag zou zien.
Maar daar dacht hij nu allerminst aan.
Hij hielp mee de netten aan boord van het schip te trekken en plooide ze zo goed mogelijk, want knopen in de netten dat konden de vissers missen als kiespijn.
Dan werd de boot te water gelaten en startte Johnny de motor.
Daar vaarden ze dan.
In Oostelijke richting, de opkomende zon tegemoet.
Samuel zat achterin de boot, naast Johnny die kameraadschappelijk zijn arm over de jongen sloeg.
De wind door zijn haren.
Het ronken van de buitenboordmotor.
Het geklots van de golven.
Het zonlicht dat de duisternis verdreef.
Dan keken de jongens naar links, daar leek iets te bewegen tussen de golven.
Ja hoor.
Ze waren er.
De jongens hielden de adem in.
Wachtende op de begroeting.


Ineens schoot er iets uit het water.
Gejuich steeg op uit de boot.
Eén, drie...
Vijf dolfijnen doken op uit het water, maakten een sprong en dansten dan over het wateroppervlak.
Dan verdwenen ze weer onder water.
De vissers wisten, het is tijd om de netten te water te laten.
De vissen kwamen eraan.
Veel vissen.
In de netten gedreven DOOR DE DOLFIJNEN!
De dankbare hulpjes van de vissers.
Honderden vissen werden voortgedreven tot bij de netten die onder de boten dreven die zich traag vooruit bewogen.
Honderden vissen hadden geen schijn van kans.
Om te ontsnappen aan de moordende kaken van de dolfijnen hadden ze geen andere keuze dan te zwemmen tegen de richting waarin de netten zich voortbewogen.
Waarna ze in de val zaten.
En aan boord gehesen werden.
De dolfijnen die kregen natuurlijk hun deel van de buit.
De jongens gooiden de vissen zo ver mogelijk.
De dolfijnen sprongen en hapten de vissen uit de lucht.
Samuel genoot van dit spektakel.
Vol enthousiasme gooide hij de ene vis na de andere, die dan door de springende dolfijnen werden opgevangen en verorberd.
Dan vaarden de boten verder naar weer een andere visgrond.
Gevolgd door de dolfijnen.
Op de achtergrond doemde Ma'ehalo op.
Het belangrijkste eiland van de eilandengroep waartoe Fa'o Mara behoorde.
Het was een veel groter eiland dan Fa'o Mara.
Met een enorme oprijzende vulkaan die al van heel ver te zien was.
Bij heel helder weer kon je het eiland vanaf de oostkant van Fa'o Mara zien.
En vanop de hogere gedeeltes van het eiland nog veel beter.
Hier bevond zich het enige ziekenhuis van de eilandengroep en ook een vakschool waar de meeste jongens, zo ook Johnny naartoe gingen om een vak te leren.
Ondanks het feit dat ze later gewoon visser zouden worden.


Maar het weer veranderde.
Grote pikzwarte wolken kwamen over drijven.
En de wind begon aan te wakkeren.
"Storm!" riep Johnny.
"Haal de netten binnen, we moeten zo snel mogelijk terug naar huis."
De netten werden binnen gehaald en de vissers keerden zo snel mogelijk terug naar Fa'o Mara.
De wind waaide alsmaar harder en de zee werd met de minuut woeliger.
Johnny moest zich goed concentreren en zijn beste stuurmanskunsten laten zien.
Zijn boot was de laatste van de schare vissersboten die die dag in zee trok.
Ze vaarden zo snel ze konden.
Trotseerden de alsmaar hogere golven en de alsmaar hardere wind.
Het begon nu ook te regenen.
De verduisterde lucht werd hel verlicht door felle bliksemschichten.
De hel brak nu echt los.
De boot werd meermaals overspoeld door hoge golven en het water in de boot kwam alsmaar hoger
De jongens moesten hozen.
De tocht over zee leek eindeloos en Fa'o Mara verder weg dan ooit.
Maar Polynesische vissers zijn van geen kleintje vervaarden laten zich door stormen niet afschrikken.
Maar dan...
"Kijk uit!" riep één van de jongens.
Een enorme golf...
Groter en gevaarlijker dan alle anderen.
Rees hoog op boven de boot.
En sloeg over.
Sleurde de boot mee die meteen kapseisde.
De jongens sloegen overboord.
Johnny kwam hoestend en proestend boven water.
Draaide zich en klampte zich vast aan de boot.
Klom erop en riep de anderen.
Eén voor één hielp hij zijn maats op de boot die onderste boven lag.
"Waar is Samuel?" riep hij.
"Heb hem niet meer gezien," antwoordde één van de andere jongens.
"Maar daar is Marcus, wacht ik trek hem op."
Alle jongens waren aan boord.
Behalve Samuel.
De andere vissers hoorden het geroep en hadden meteen door dat er iets mis was.
Snel hesen ze de jongens aan boord.
"Samuel is missing!" riep Johnny.
"We vinden hem nergens."
"We moeten naar huis,voor er nog meer boten kapseizen," zei de voorman van de boot die Johnny oppikte.
"Nee!!!
Samuel!" Riep Johnny.
"Hoe kan ik Reverend Joseph ooit nog onder ogen komen?" zei Johnny met gebroken stem. Denkende aan de belofte die hij maakte.
"Hier kan jij niks aan doen Johnny!" zei Isaac, de voorman van de andere boot.
"Het kon evengoed een andere jongen geweest zijn.
Jij misschien... "


Geen opmerkingen:

Een reactie posten