Pagina's

maandag 26 december 2022

Die ene kerstvakantie.


 

Ik weet nog goed, het was die ene winter. Misschien de laatste winter waarvan ik me herinner dat het een echte winter was.
Niemand zag het aankomen. November en de eerste helft van december waren veel te zacht voor de tijd van het jaar. Maar dan zo rond de zeventiende december werd het plots kouder met nachtvorst en gladde wegen en in de Ardennen het eerste pak sneeuw terwijl men het in ‘Laag en Midden België’ – zo werd dat toen nog genoemd – met wat plakkerige smeltende sneeuw moest doen.
Ik. Ik was zeventien, had lak aan de school en de relatie met mijn ouders diep onder het vriespunt.
Ik hing vooral rond in het jeugdhuis waar ik glazen spoelde en pinten tapte in ruil voor wat  bierbonnetjes en in de zomer op de skateramp.
Vader noemde mij een nietsnut en een ‘halve vent’. Hij kon het niet verkroppen dat ik afgelopen zomer al na anderhalve week de deur achter mij dichttrok op mijn vakantiejob aan zee. “Ne gast die niet kan doorwerken en doorbijten is genen echte vent. Gij zijt een grote teleurstelling en een mislukkeling. Rondlummelen en uw tijd verdoen da’s al wat dat gij kunt. Maakt dat ge van onder mijn ogen zijt.
Zoekt u maar al een ander onderkomen want eens ge achttien zijt vliegt ge. Ik moet geen tamzakken onder mijn dak!”
Ik baalde, voelde alleen nog haat en frustratie. Ik stond echt op ontploffen. Ik haatte mijn ouders, vooral mijn vader. Maar ook mijn moeder stelde mij zwaar teleur. Die bleef dan weer doordrammen over mijn schoolresultaten.
Zonet deed ze het weer. Wat mij niet verwonderde, want ik had net mijn rapport van het eerste trimester gekregen en dat was echt niet goed.
“Als ge niet graag keukenwerk of andere handarbeid doet dan gaat ge echt wel moeten maken dat ge beter uw best doet op school jongen. Want zonder inspanning gaat het echt niet lukken hoor.”
Is dat alles wat gij kunt zeggen wierp ik op. Ik heb al honderd keer gezegd wat er daar in die keuken gebeurd is, en nog geloven jullie mij niet!” Waarna ik naar mijn kamer ging en daar de deur met een smak dichtsloeg, waarna ik mijn CD van Osdorp Posse afspeelde met het volume op maximum.
Ik had echt de pest aan alles.
Ach, eigenlijk had ik vooral nood aan een goed gesprek. Aan iemand die zei ‘kop op gast, het komt allemaal wel goed.”
Maar niemand gunde mij dat. Ik kreeg alleen op mijn kop thuis en op school en nog het meest van al  afgelopen zomer in die tearoom waar een tirannieke dronkaard van een baas mij constant liep af te  blaffen in de keuken en schold mij uit voor ‘leeghoard, trage lul, papzak’ en meer van dat fraais. Hij noemde mij: ‘e verwende leegloper uut ’t binnenland’.
Tot die keer dat hij een groot koksmes achter mijn hoofd slingerde. Dat was voor mij de druppel.
Dat dit tot zo’n hard conflict met mijn vader zou leiden had ik nooit gedacht.
Al wist ik wel dat dat niet de oorzaak was, maar iets wat ik het jaar voordien had uitgevreten. En nee, dat was niet schoon van mij.

Vader kwam binnen en trok de stekker van mijn stereo uit.
“Wat gaat het zijn godverdomse leegganger? Gaat ge nu echt dit huis en de straat blijven terroriseren met uw ketelmuziek?” Hij trok me bij de haren en keek met een blik vol haat en minachting.
Hij gooide me op bed en stond voor mij.
“Luister eens hier Ruben,” zei hij.
Als ge niet wilt dat ik u op uw achttiende verjaardag gelijk een hond op straat smijt. Dan pakt ge nu uw sporttas die bovenop uw kleerkast ligt en steekt ge daar voldoende kleren in voor de hele kerstvakantie. En ge maakt dat ge binnen het kwartier in de garage staat. Oh en vergeet uw rubberen laarzen niet, ge gaat ze heel hard nodig hebben
“Waar gaan we naartoe?” vroeg ik.
“Waar dat gij naartoe gaat?
Dat gaat ge wel zien kameraad. Dat gaat ge wel zien.
Kom begint er maar aan uw tijd is al aan het ingaan hé!”
Ik besefte dat ik weinig keuze had. En eerlijk gezegd had ik al een vermoeden.
Even later zat ik naast vader in de auto, hij zij de hele rit lang geen woord.
Hij hield er een stevige vaart op na, gelukkig werd er in de jaren negentig nog niet zo hard gecontroleerd op snelheid en zo.
We reden de snelweg af in Veurne om dan door te rijden tot het plaatsje Bulskamp.
Daar stopten we bij een oude hoeve. Een witgekalkt woonhuis met schuren en stallingen en een erf dat er heel proper bijlag, de mesthoop, de koeien die we hoorden loeien terwijl vader het portier opensloeg. Hij droeg me op om mijn sporttas uit de kofferruimte te halen en intussen stonden de hoevebewoners ons in het deurgat op te wachten.
Johnny Verdoolaeghe, en zijn echtgenote Greta en hun twee kinderen Jason en Sheila.
Johnny begroette mij met een warme handdruk. “Zieje ghie die joengn die uus een handje komt helpen best da kik na de klinieke moeten?” zei hij.
“Ja, en leg er maar goed de pees op. Hij moet eens gaan leren wat hard werken is.”
Nadat vader afscheid nam en wegreed volgde ik het gezin Verdoolaeghe naar binnen. Moeder Gerda droeg haar dochter Sheila op om mijn kamer te wijzen en ‘mij te installeren’.
Sheila toonde mij mijn kamer. Een sober ingerichte kamer met een oud bed dat nog moet opgemaakt worden, en een oude kleerkast en een klein  bureaumeubel. Er hing ouderwets behangpapier aan de muren en de ramen waren hier nog uit enkel glas wat je meteen voelde.
Sheila toonde waar ik mijn kleren kon rangschikken en hoe ik mijn bed moest opmaken, maar ik moest het wel doen op haar aanwijzingen. En dat ze geen gemakkelijke was mocht ik meteen ondervinden. Had vader het op een akkoordje gegooid met het landbouwersgezin waar hij als vertegenwoordiger van een groot melkdistributiebedrijf vaak langsgaat voor prijsonderhandelingen en dat soort dingen.
“Mo je doet dat toch ezo nie,” riep Sheila kwaad uit terwijl ze de beddenlakens uit mijn handen ritste en op de grond gooide.
“Es ’t je mamaatje die je bedje opmakt misschien? Komaan recht je rug, pakt die beddenlakens en opnieuw. En je weet hoe daje nie moet doen hé. Kom toogde keje dat je iets kan wi.”
Ik begon opnieuw en hield de striemende blik van Sheila in het oog.
Wat stoa je doar te beven op je poten? Kom doe vors te zessen worden we aan tafel verwacht en ghin minute loater. Allez, ‘k zeggen toch nietend, dat wilt zeggen da je ’t ghoed doet.”
Ik deed verder. Toen ik het laken op de deken plooide zoals ik dat van mijn moeder leerde griste Sheila weer het laken uit mijn handen.
Ruben! Je was zo ghoed bezig. Woarom verkloot je ’t deure dat laken ezo te plooi’n?
Als er iemand die kamer binnenkomt en die persoon ziet dat? Wat voor een indruk geeft dat.
E opgemakt bedde moet EFFEN zien!
Kom dat laatste opnieuw en doe mor vors.
Ik plooide het bed zo glad mogelijk.
Daarna opende Sheila de deur en sloeg ze mijn hand over mijn schouder. “Ghow ’t es ghoed,” zei ze.
Kom zere aan tafel, want straks es ’t er nog vele werk.”
Nu nog?” vroeg ik.
“’t Werk op e boerhofstee es nooit gedoan Ruben. ’t Es hier ’t ministerie nie wi.”
We gingen aan tafel, we aten varkenskotelet met boontjes en aardappelen. Het vlees smaakte heerlijk.
“E zwientje van de boerhofstee hé,” zei Moeder Gerda. “Zelve opgekweekt en vetgemest, en de patatten en boontjes komen van uus eigen veld.”

Ik at met smaak maar daarna moesten we al meteen terug aan de slag. Koeien melken, zo’n 150 stuks. Gelukkig  verliep het melken mechanisch. Maar de stukken moesten wel nog aan de uiers worden vastgemaakt. Dat was een heel gedoe, en weer corrigeerde Sheila mij op gestrenge wijze, maar ik had het gelukkig al vlug onder de knie.
Daarna duwde ze een borstel in de hand.
“Allez kom!” zei ze. “De stal uutvaagn. Je ziet toch dat dat hier vul met stof, stro en voederkorrels ligt. En aje hiermee klaar ziet meug je vanachter de mest wegspuiten met de lanse en proper schuren met de schuurbustel.”
Ik begon het middenpad te borstelen. Sheila begon de eerste koeien te ontkoppelen van de melkmachine. Nu kwam haar broer Jason naar mij toe.
“Ey keirel, an dat tempo zieje morgenuchtend nog nie kloar,” zei hij terwijl hij de borstel uit mijn handen rukte.
Hij begon met snelle bewegingen het vuil bijéén te keren. “Kiekt keirel zieje dadde? Ezo moeie busteln. Joen rug en klein beetje plooien, betje duwn met joen handn op die bustelsteirt en buzze geven. Hoor je dat keirel! Buzze geven moeie doen. Moe of nie moe, zeer of ghin zeer. Deuredoen.
Zieje e vent of zie j’een schutteldoek!”
siste Jason die mij duidelijk niet moest hebben. Ik zag de minachting in zijn ogen, terwijl hij verwoed borstelde.
“Kom vent ’t es nu an joen. En gelijk ek dat deejn hé zeg!”
Ik borstelde zo goed en kwaad als ik kon zoals Jason dat deed. Hij hield me strak in het oog dus ik mocht maar beter niet verslappen.
In iets meer dan tien minuten tijd had ik het middenpad al geborsteld, dan verwisselde ik de keerborstel met de schuurborstel en sloot ik de waterslang aan. Ik spoot de koeienmest van tussen de greppel en zo de afvoerput in . Ik probeerde zo snel mogelijk te werken. “Deuredoen hé kerel!” Hoorde ik Jason in de achtergrond roepen. Daarna schuurde ik alles zo proper mogelijk.
Jason keurde mijn werk, ook Sheila kwam erbij.
“En broere wat peins je?”
“D’er es nog vele werk wi voe van hem een echte werker te maken.

Kom je kriegt nog een herkansinge, begunt mor aan den andere kant.”
Sheila nam haar broer apart.
“Ey Jason, ziet ekeje zo hard nie voe die joengn hé zeg. ’t Es ol erg genoeg dat ie hier moet zien omdat ze voader hem voe de keuze gesteld heit.”
“Als die keirel niet wilt leren daje niet olsang joen kan amuseren en je ghoeste doen. Dat es zien probleem? Moeten wiender dat oplossen?
Echt vent, ‘k hadden liever gheit dat Gauthier hier nog was. Mo ja zusje moest met hem liggen flikflooien in de stal. En nu moeten we ’t met losers en mislukkelingn doen best dat voader in de klinieke ligt voe zien operoasje en gedurende zien herstel. Fuck vent.”
“Hey, je weet dat pa en ma dat woord hier niet wiln horen hé broere,”
berispte Sheila haar jongere broer.
“Leert ekeer etwien e kanse geven, komaaan joengen,” zei ze licht geërgerd.

Na het reinigen van de koeienstal moest het erf nog geborsteld worden. Johnny en Gerda Verdoolaeghe stonden erop dat het erf er altijd brandschoon bij lang en dat er niets rondslingerde. “’t Es nie omdat we boeren zien dat den boel d’er lik e stort moe bieliggen. E proper erf es de trots van e degelijke boer.”
Met z’n drieën veegden ze het erf schoon. Het was al stevig koud en ik wilde naar binnen gaan achter mijn jas.
“Eyla ’t werk es nog nie gedoan hé. Kom deuredoen,” riep Jason.
“Ik heb het koud,” zei ik.
“Betje rapper werken, toen krieg je ’t vanzelfst warme.
“Jason laat hem, straks eit ie e longontsteking op zienen eersten dag,”
zei Sheila.
“Doarbie ek hein ook koed, ’t vriest geweunweg keirel.”
Sheila ging met mij mee naar binnen om onze jassen te halen.
“Ey, loat je niet van je stik brengen deure Jason wi,” zei Sheila terwijl ze haar handen op mijn schouders legde.
“Hij is gewoon kwaad omdat vader onze vroegere knecht niet meer wil terugnemen. Mor dat was eigenlijk mien schuld.
Maar ie gaat wel bijdraaien wi. Zeker als je bluuft je best doen lik daje nu doet.”
Dan duwde ze me terug naar buiten. “Kom vent nog e duwtje en je meugt genieten van e welverdiende rust.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten