Pagina's

woensdag 15 juli 2015

De Steen.



Hij bestond uit klei. Meer was het niet.
Een homp klei die uitgegraven werd ergens in de middeleeuwen, door een arbeider in een van de kleiputten die uitgebaat werden door de bouwgildes die werkten in opdracht van zowel kerkelijke als wereldlijke leiders.
Een berg van klei werd in een ossenwagen naar de steenbakkerij gebracht waar de steen zijn oorspronkelijke vorm kreeg. Daarna ging hij de oven in.
Hij voelde hoe hij door het schroeiende vuur ruw en hard werd. Het voelde voor hem aan als ware het de hel. Maar gelukkig duurde die hel niet lang. Het zou maar een kort moment uit z'n bestaan vormen, een kort maar essentieel moment.



Daarna werd hij opnieuw in een ossenwagen geladen. Deze bracht hem naar de stad.
Steden waren in de middeleeuwen een stinkend oord van verderf stank en goorlapperij. De straten waren open riolen waar het gepeupel z'n behoefte deed en al z'n afval dumpte.
De notabelen wisten wel waarom ze zich terugtrokken in grote bakstenen huizen goed afgeschermd met ramen in lood en glas. Ze werden liever niet geconfronteerd met de viezigheid die zich buiten afspeelde.

De ossenwagen baande zicht een weg tussen de kramen en stalletjes, en stopte bij het grote marktplein waar al jaren lang grote bouwwerken aan de gang waren.
Met katrollen werd de steen, samen met z'n soortgenoten naar boven gehesen. Hoog boven de huizen, naar de plaats waar hij de eeuwigheid zou moeten trotseren.
Daar werd hij genadeloos vast gemetseld met twee soortgenoten onder hem, twee naast hem en twee boven hem.
Hij zag hoe hij deel uitmaakte van een groter geheel, een machtig geheel dat de trots, de fierheid en de macht van een stad aan de wereld moest kenbaar maken.



Met groot feestvertoon werd de kerk ingehuldigd. Hij zag een massa volk onder hem. Van heinde en verre kwamen boeren, ambacht en kooplui, arbeiders, lijfeigenen, ridders, edellieden en geestelijken kijken naar dit enorme bouwwerk. Er volgde een plechtige zegening, een hoogmis voorgegaan door de bisschop. En tot slot een groot volksfeest met het beste vlees en veel bier en wijn voor iederéén.



Daarna ging het leven z'n gewone gangetje. De boeren trachtten op de markt hun gewassen aan de man te brengen. Er werd vee, vlees en vis verkocht in de daarvoor bestemde hallen en markten. De herbergen zaten stampvol met dronkaards, soldaten en hoeren.
En de gilden verwierven steeds meer macht, tot grote onvrede bij adel en geestelijkheid.
Maar daar lieten ze zich niet door afschrikken. Ze breidden de stad uit met prachtige sierlijke huizen met typische trapgevels.

Maar het was niet altijd zo vredig. Af en toe bestormden vreemde troepen de stad. Dan stonden er hele hordes soldaten voor de poort die zich met geweld een toegang trachten te forceren. En daar tot groot drama nog in slaagden ook. Dan werd er gemoord en gebrandschat en werden onschuldige mensen, mannen, vrouwen en kinderen op beestachtige wijze vermoordt, vrouwen en jonge meisjes verkracht, huizen in brand gestoken en goederen massaal geplunderd.
Een deel van de kerk werd  ooit verwoest, maar de steen en zijn maats hielden stand onder het gedaver en de toren bleef gespaard.
Ook epidemieën waren een steeds weerkerende plaag.
Pest, cholera en tyfus waren aan de orde van de dag en richtten met regelmaat van de klok grote ellende aan. Ook armoede en zelfs honger waren nooit ver weg.
Maar goede mensen uit zowel de geestelijkheid als de burgerij trokken zich het lot van de zieken en verschoppelingen aan, en besteedden hun fortuinen aan de bouw van ziekenhuizen, armenhuizen en andere instellingen die een verbetering van het lot van de armste inwoners tot doel hadden.

De eeuwen verstreken en langzaam veranderde het uitzicht van de stad.
Vooral na de 'verlichting' en de Franse revolutie ging het snel.
Er werden fabrieken gebouwd, grote gebouwen met lange hoge schoorstenen die dag en nacht zwarte rook uitbraakten en die de lucht rondom onze steen grauw deden kleuren. Met dichte drommen kwamen arme plattelandsbewoners naar de stad in de hoop hier een beter bestaan te vinden.
Maar ze kwamen bedrogen uit, want voor een hongerloon moesten ze zich in het zweet werken in de fabrieken. Mannen, vrouwen en kinderen. Allen trokken ze 's ochtends vroeg nog voor zonsondergang in lange rijen in een eeuwige kadans naar de fabriek. Waar ze lange uren moesten travakken in harde en vaak onveilige omstandigheden.

Omheen de stad werden nieuwe wegen aangelegd. Wegen bestaande uit lange ijzeren rails gelegen op houten dwarsliggers. Over die wegen raasden machines die houten barakken op wielen met zich meetrokken. Een lange rookpluim, even zwart als die van de fabrieken rondom hem achterlatend.
Het zorgde voor een nooit geziene bedrijvigheid. De rijke fabrieksbazen lieten de hele stad naar hun behoefte veranderen. Oude huizen werden afgebroken en de smalle steegjes moesten plaats maken voor brede lanen waarlangs statige herenhuizen en chique winkels werden neergepoot. Waar de rijke dames konden winkelen en flaneren naar hartelust.
De arbeiders werden gehuisvest in monotone rijhuizen aan de rand van de stad in de schaduw van de fabrieksschouwen. Liefst niet te ver van de fabriek zodat ze snel op hun werk konden zijn als dat nodig was. Die huizen waren eigendom van de grote fabrieksbazen, zodoende waren de arbeiders met handen en voeten aan hun bazen gebonden. Ze moesten dus ten alle tijden gehoorzamen, want wie zijn werk kwijt was, was ook meteen zijn huis kwijt en stond dus letterlijk op straat.

Maar dit weerhield de arbeiders niet om te protesteren tegen de armoede en de penibele situatie waarin ze leefden. De steen was getuige van arbeidersopstanden die met het geweer en de bajonet werden neergeslagen. Geweerschoten klonken tot helemaal boven waar de steen zich bevond. En eens de rook van de musketten was opgetrokken lagen de straat vol bloederige lichamen. Waarover de paarden van de 'gendarmen' ongegeneerd over draafden alsof het nietige drollen waren.
Maar de arbeiders hielden ondanks het bloedvergieten stand. Ze eisten en kregen betere levensomstandigheden.

Later werden de paarden voor de rijtuigen vervangen door motoren die ervoor zorgden dat deze zelfstandig konden bewegen. Eerst waren het alleen de rijken die zich zo'n 'automobiel' konden aanschaffen. De gewone mens moest zich te voet verplaatsen of met de paardentram. Een nieuwerwets voertuig dat zich net als de trein op ijzeren rails verplaatste. Rails die tussen de kasseien van de straten werden aangelegd en waarop een rijtuig werd geplaatst dat werd voortgetrokken door paarden. Tot men er leidingen boven die rails ging aanleggen, die dan raar maar waar. De paarden vervingen.
Algauw hoorde de steen door de straten een ge 'ting-ting-ting' dat almaar vertrouwder werd. Evenals de toeters der automobielen die met de jaren almaar talrijker werden.

En dan was er ineens opnieuw oorlog. Liepen fiere mannen met 'stahlhelmen' rij aan rij door de straten van de stad, na een nacht vol kanonnengedaver. Ze liepen langs de trappen naar boven en roofden er schaamteloos de koperen klokken die zij nodig hadden om er kanonnen van te maken. Na vier jaar trokken ze weg, zomaar. Nu ja, zomaar.
Nadat hun oversten in een treinwagon in Versailles een verdrag hadden getekend.
Nadien volgden er jaren van voorspoed, maar die duurden niet lang.
Door toedoen van een beurscrash in New-York sloeg de armoede keihard toe. Opnieuw braken er in de stad sociale onrusten uit. Er volgde een periode van stakingen, onrust, rellen, en werden de straten weer gevuld door de klanken van geweervuur.

En dan vulde de nacht zich met luid gebrom. Boven de steen donderden honderden vliegtuigen.
Af en toe lieten deze een bom vallen, waarna de sirene's begonnen te loeien. Bij zonsopgang zag de hemel zwart van die vliegende tuigen. Hoorde je overal inslagen van bommen en geweervuur.
Om hem heen zag de steen lange rookpluimen opstijgen. Liepen soldaten al schietend heen en weer.
En dan ineens was het stil. Onder de steen wapperden er op het plein vlaggen, traag en statig. Er hing een verdoemde sfeer om die rode vlaggen met in het midden een witten cirkel en erom een occult kruis, een hakenkruis oftewel swastika.
Overal in de stad hielden vreemde soldaten de wacht. De steen had al zoveel maal dergelijke machtsovernames aanschouwd. Maar toch was deze net dat ietsje vreemder dan de anderen.
De mensen liepen schichtig door de straten en waren stiller dan anders. 's Nachts hoorde hij gebonk op deuren, en geschreeuw van mensen die in vrachtwagens werden geduwd. Die vrachtwagens reden weg. En het was duidelijk dat de mensen die erin zaten, nooit nog zouden weerkeren.
Elke dag reden er treinen weg, treinen met lange rijen houten beestenwagens. Naar een onbekende bestemming. Treinen des doods.
De steen zag ze aan de horizon verdwijnen en besefte dat hij getuige was van een nooit gezien fenomeen. Het laten verdwijnen van mensen, enkel en alleen omdat de vreemde machthebber hen als ongewenst beschouwde.

En dan ineens werd er weer geschoten, vlogen er weer vliegtuigen in de lucht. Vielen er bommen en loeiden de sirene's.
Maar dan ineens... Was het feest.
De duistere vijand met zijn occulte vlaggen en vreselijke praktijken was... Weg.
Op de vlucht geslagen voor de 'bevrijders'.
Het volk vierde feest. Het was het grootste feest sinds de inhuldiging van de kerk waar onze steen deel van uitmaakte. De mensen dansten en zongen door de straten, ze sprongen op de tanks en andere oorlogstuigen waarmee de 'bevrijders' door de stad reden. Ze dronken overmatig en de vrouwen en jonge meisjes dansten uitdagend met de jonge soldaten.

Nu kan de steen getuigen van honderden jaren bewogen geschiedenis. Van oorlogen en bezettingen, honger armoede, muiterij en opstand. Maar ook van welstand en vreugde, van feesten en vermakelijkheden. Van hete zomers en koude winters. Van zonneschijn, regen, vrieskou en hevige sneeuwvlagen.

Zag hij in de beginjaren onder hem smalle steegjes vol hoeren, dronkaards, soldaten, edellieden, priesters en troubadours.
Nu ziet hij vooral auto's, bussen en overvolle trams. Gehaaste mensen op weg naar hun werk, naar de winkel, naar de créche, naar God weet waar? Toeristen met fototoestellen, camera's en zelfs mobiele telefoons die achter steeds weer dezelfde man of vrouw lopen, van de ene bezienswaardigheid naar de andere. Verliefde stelletjes die over het plein flaneren. Uitgelaten jongelui op kroegentocht. Drinkebroers met een veel te kleine blaas die ongegeneerd plassen tegen zijn collega stenen diep onder hem. Zwervers met hun eeuwige blikje Cara Pils die onder hem in het portaal beschutting zoeken tegen de koude. Bon Vivants die zich tegoed doen aan trappist en ander lekker bier op de terrasjes van de cafe's aan de overkant van het plein. Junks op zoek naar hun volgende shot, hoeren al dan niet verslaafd op zoek naar een klant, hoerenlopers op zoek naar een snelle wip. Een dronkaard die zijn bier uitkotst...
En hij moet beseffen dat ondanks alle veranderingen waarvan hij getuige mocht zijn...
Er van die dingen zijn die nooit zullen veranderen!!!!!

Of toch wel.
Want wat is er nu toch ineens gaande?
Het is nu 2020.
Vijf jaar nadat ik dit stukje schreef.
En ineens is het weer stil in de stad.
De terrasjes aan de overkant van het plein zijn leeg.
En dit terwijl de eerste lentezon de stad met haar warme gloed doet opwarmen, de bomen beginnen te botten en de bloemen te bloeien.
De terrassen zijn niet alleen leeg.
De terrasmeubelen zijn weg.
En er is amper volk op straat.
Wat is er aan de hand?
Af en toe verschijnen er mensen op straat.
Sommigen dragen mondmaskers.
Dit is iets heel vreemds voor de steen.
Hij vermoedt een epidemie.
Zoals die er vroeger wel meer waren.
Toen men de dodelijke slachtoffers in stootkarren door de stad droeg om ze dan in een anoniem massagraf te begraven.
Zover komt het hier tot nu toe nog niet.
Hopelijk nooit!
In Italië helaas wel.
Met dat verschil dat men de lichamen niet op stootkarren gooit maar er alsnog eerbiedig mee omgaat.
Maar een anoniem graf blijft een anoniem graf.
En ook hier kunnen mensen niet op een behoorlijke wijze afscheid nemen van hun dierbare overledenen.

Overdag is het rustig, 's nachts doodstil.
Ongewoon voor een stad.
Er rijden amper auto's.
Trams zijn zo goed als leeg
Mensen houden afstand.
Alsof ze bang zijn van elkaar.
Het sociaal leven ontwricht.
Er zijn zelfs geen kerkdiensten in het imposante kerkgebouw.
Hoe vreemd is dat wel niet?
Daar waar de mensen in tijden van pest niet uit de kerken te krijgen waren.
Biddend op hun knieën bevend van angst.

Het is 2020.
Corona heeft de mensen in de ban.
Het heeft ons leven ontregeld.
Het maakt ons verward.
Hoe zullen we hierop terug kijken?