Pagina's

vrijdag 23 december 2016

Kerst onder het rode licht.



Het was kerstavond.
Niemand op straat.
Af en toe reed er een auto voorbij.
Meer was het niet.
Café's, restaurants, alles was dicht.
Iedereen zat aan rijkelijk gedekte tafels.
Omringt door familie en geliefden.
Allez ja.
Bijna iedereen.
De rosse buurt.
Doodstil en verlaten.
Geen lange rijen auto's.
Geen mannen die telkens weer om liepen op zoek naar een snelle wip.
Maar doodse stilte.
Geen roze lampjes.
De gordijnen dicht.
Behalve ééntje
Een meisje hield haar kamertje nog open.
Omdat ze moest van haar pooier.
"Er lopen altijd wel een paar geile  venten rond die niet weten wat gedaan met kerstavond.
Zuipen is geen optie, want de café's zijn dicht.
Dan zijn ze nog zo blij als er in zo'n kamertje nog licht brandt.
Dit is het moment om zo'n man zo lang mogelijk te houden en hem zo veel mogelijk geld te vragen.
Heb je dat begrepen, slet? Ik hoop het voor jou van wel of ik ros je zodanig hard af dat je om je moeder zal roepen".
Dit was wat de 23 jarige Ljudmyla Sbarjazev te horen kreeg.
Daar zat ze dan.
In een rood kleedje en met rode kerstmuts op.
Ze tuurde door het raam.
Rilde van de kou.
Ondanks er naast haar een kacheltje volop stond te branden.
Voelde ze de koude wind door de spleten van het oude krot waar ze haar lichaam stond te verkopen.
Elke seconde leek wel een minuut.
Elke minuut een uur.
Zo liep de tijd traag voorbij.
Er was geen mens op straat.
Wie haalde het ook in zijn hoofd om op deze bitter koude kerstnacht nog de straat op te gaan.
Het vroor, het was zeker vijf graden onder nul.
En de koude Noordenwind deed het nog kouder aanvoelen dan het al was.
Hoog in de lucht stond de volle maan.
Lyudmila staarde er dromerig naar, met tranen in de ogen.
Ineens zag ze een man de lopen langs de gevels.
Met gebogen hoofd.
Hij droeg een zwarte muts,  dikke jas met wollen kraag en een grote sjaal waarmee hij zich dik had ingeduffeld.
Een broek in camouflagekleuren.
En legerbotten.
Hij leek te manken.
Met gebogen hoofd liep hij door de straten.
Ljudmyla stond recht.
Tikte tegen het raam.
De man negeerde het.
Ze tikte nog eens.
Nu hoorde hij het wel.
Ze glimlachte, zwaaide.
Hij bleef staan.
Leek te aarzelen.
Toen liet het schouderbandjes van van haar rode kleed zakken.
Ontblote haar borsten.
Haar prachtige volle ronde borsten.
Nu kon het.
Want buiten die man was er niemand.
Niemand die kon klikken.
Waardoor ze last zou krijgen met de politie.
De man zag hoe een jong hoertje haar borsten liet zien.
Hoe ze er sensueel mee speelde terwijl ze haar tong over haar bovenlip liet glijden.
Hij kreeg een erectie.
"Godverdomme." Dacht hij bij zichzelf. "Da's een ferm mokkel."
Hij tastte in zijn broek, haalde zijn portefeuille uit.
"Nu ja, waarom niet?" dacht hij.
Hij liep naar de deur.
Ljudmyla deed open.
"Good evening." Zei hij.
"Sucking 25, fucking 50 euro." Zei ze in het Engels met een zwaar Slavisch accent.
"And for half an hour?" Vroeg de man.
"One hundred." Zei ze.
Hij duwde een briefje van honderd Euro in haar handen.
"Come upstairs honey." Zei ze.
Ze liepen naar boven langs een oude steile trap.
Welks de man veel moeite kostte
Boven kleedde de man zich uit.
Lyudmyla die haar kerstkleedje in een wip uitdeed zag dat hij moeite had met zich uit te kleden.
Zijn handen trilden.
"I will help you honey." zei ze.
Ze knoopte zijn hemd los en liet zijn broek zakken.
De man zat onder de littekens en lelijke brandwonden.
Ook zijn gezicht was verminkt.
Welks ze pas zag toen hij zijn sjaal van zijn gezicht deed.
"Wat is gebeurd?" Vroeg ze, ditmaal in gebrekkig Nederlands.
"Slaag gekregen  in de gevangenis?" Zei hij.
"Maar ja, dat was mijn eigen schuld. Ik was gene brave weet ge.
Maar ge moet gene schrik hebben zulle.
Nog nooit in mijn leven heb ik een vinger uitgestoken naar vrouwen of kinderen, en dat zal ik ook nooit doen ook."
Hij ging liggen op bed.
Ljudmyla begon hem oraal te bevredigen.
Hij genoot.
Woelde zachtjes door het meisje haar prachtige goudblonde haren.
Fluisterde zacht tedere koosnaampjes.
"You come on me? Jij op mij komen"? Vroeg ze.
"Liefst ja, als ik te ruw ben moet ge 't maar zeggen hé schatteke." Zei hij.
Daarna liet hij zich gaan.
Hij penetreerde haar met krachtige ritmische stoten.
Voelde haar koele handjes op zijn rug.
"Go honey." Fluisterde ze in zijn oor.
"Fuck me, you're doing good, oooh yeah baby! Fuck me."
De man moet een goed minnaar wezen, want Ljudmyla leek ervan te genieten.
Ze ademde steeds zwaarder, het diepe zuchten ging over in licht gekreun.
"You're a good lover." Zei ze.
Even later kwam hij kreunend klaar.
Haalde zijn lid van tussen haar benen.
Ze nam een serviet en verwijderde het condoom.
"Jij nog even blijven?" Vroeg ze.
"Nee meiske, ik heb geen geld meer."
"Nee!" Zei ze.
"Wil geen geld, wil jij blijven een beetje.
Anders ik alleen.
Voor koude raam mij vervelen.
Niet leuk.
Samen met jou in warme bed.
Veel leuker." Lyudmyla lachte ondeugend toen ze dit zei.
Haar blauwe ogen straalden, en in haar wangen verschenen er lieve grappige kuiltjes.
De man glimlachte.
"Ik ben Filip." Zei hij. "En hoe noemde gij schoonheid?"
"Ljudmyla." Antwoordde ze.
"En van waar komde gij. Gij zijt niet van hier hé poppeke."
Hij woelde door haar haren en lachte zijn gouden tanden bloot.
"Russia, Novosibirisk, you know that?"
"Siberië? Doar moet het naa toch wreed koud zijn nu. En ik vind het hier al zo fris."
"In winter thirty, forty subzero." Antwoordde ze.
"But i don't like winter, i like more summer."
"Ik ook meiske." antwoordde Filip... "Ik ook."
Filip lag op zijn rug.
Ljudmyla vleide haar hoofdje tegen zijn borst.
Streelden zijn lichaam.
Ze genoten van de warmte van het kleine kacheltje op de kamer.
En van elkaars lichaam.
Ljudmyla vertelde over hoe ze op zoek naar een beter leven naar Moskou trok.
Maar raakte al snel verstrikt in de netten van een stel niets ontziende vrouwenhandelaars.
Ze beloofden haar een goed betaalde baan in West-Europa.
Maar voor ze het goed en wel besefte zat ze achter een raam ergens in een groezelige rosse buurt.
Haar pooier was een zekere Abdul, een Tsjetsjeen.
Ruw, agressief, en zeer gewelddadig.
Ljudmyla had schrik van hem ja.
Maar wilde daar nu even aan denken.
Voor 3u 's nachts hoefde ze hem niet te verwachten.
Tijd genoeg om even haar ellende te vergeten.
Om een of andere reden had ze vertrouwen in Filip, de man die bij haar langsliep.
Ondanks zijn verminkingen en littekens.
Hij ging heel teder en zachtaardig met haar om.
Zacht streelde hij haar lange blonde haar.
"Gij zijt een schone bloem." Zei hij tegen haar.
"Dank je." Zei Ljudmyla die ondanks het feit dat ze nog maar twee jaar in ons land was, het Nederlands al goed onder de knie had.
Zonder enige lessen te volgen, want daartoe had ze de kans niet.
Haar wereld bestond uit het vochtige kamertje dat ze met drie andere meisjes deelde en het groezelige peeskamertje waar ze haar lichaam verkocht.
"Jij lieve man." Zei ze.
"Jij echt in gevangenis gezeten?"
"Ja meiske." Zei Filip.
"Ik heb in den bak gezeten ja.
Ik heb foute dingen gedaan.
Drugs dealen, autozwendel.
Mensen afpersen.
Mensen in elkaar slaan voor geld.
Ik had veel vijanden.
Gevaarlijke vijanden.
Boel gezocht met mensen waarmee ge beter geen boel zoekt.
Op een dag werd ik gearresteerd, voor de zoveelste keer.
Naar de rechtbank, voor de zoveelste keer.
De rechter zei dat hij er genoeg van had en ik maar eens een strenge straf verdiende, ik werd weer naar de gevangenis gestuurd.
Voor de zoveelste keer.
Maar dan wel voor vijf jaar.
In de gevangenis van Brugge ditmaal, onder een heel zwaar regime.
Daar gebeurde het.
Ik kreeg het aan de stok.
Met een stel Tsjetsjenen.
Mannen die met mij nog een rekening te vereffenen hadden.
Ze omsingelden me.
Dreven me in een hoek.
Ze sloegen me verrot.
Ze sloegen mijn benen kapot met ijzeren staven.
Bewerkten me met glasscherven.
Goten bijtend zuur over mij.
Ik dacht dat het met mij afgelopen was.
Maar dat was niet.
Nu loop ik mank.
Ben verminkt.
Ben blind op één oog.
Leef van een invaliditeitsuitkering.
Woon in een schamel flatje.
Familie heb ik niet.
Mijn vrienden lieten me vallen.
Nu ja... Het is maar wat ge vrienden noemt.
Gasten uit het milieu die mij alleen kenden als er klusjes op te knappen vielen... "
Filip huilde.
"Ik heb mijn leven verkloot Ljudmyla.
Totaal verkloot.
Ooit was ik 'de man'.
Brede caruur, tatoeages, kampioen bodybuilding.
Meester in gevechtssporten.
Meerdere wedstrijden gewonnen.
Ik deed zelfs aan illegale kooigevechten.
Daar heb ik verdomd veel geld mee verdiend.
Mensen die mij bezig zagen hadden schrik van mij.
Ach... Iedereen had schrik van mij.
Behalve de vrouwen.
De vrouwen waren zot van mij.
Elke nacht een ander meiske.
Ze hingen aan mijn voeten Lyudmila.
Ik dacht dat ik het was.
Maar ik was eigenlijk niets meer dan een kleine crimineel met losse handjes en een groot gedacht van zijn eigen.
Maar ja, in een kooi gasten op hun bakkes slaan leverde dubbel zoveel geld op dan da 'k in een maand zou verdienen met naar de pijpen te dansen van één of andere paljas van een baas.
En tussendoor wat drugs dealen of ne pipo afpersen die 't één en 't ander te verbergen had.
En ik verdiende evenveel of nen doktoor of nen advocaat.
Dat geld gaf ik uit aan 'dikke bakken' en dure kleren.
Om show mee te verkopen...
Maar ja, dat kon niet blijven duren hé. Op een dag moest ik gewoon het deksel op mijn neus krijgen, en dat is gebeurd.
En wat is 't resultaat?
Een ellenlang strafblad.
Levenslang invalide.
Littekens en verminkingen voor de rest van mijn leven.
Niemand die nog naar me omkijkt.
En amper genoeg poen om de huur van mijn flatje te betalen, wat eten te kopen.
En om af en toe eens naar de hoeren te gaan om mijn seksuele driften even bot te vieren op een meisje zoals jij".
Filip liet zijn tranen de vrije loop.
Lyudmila gaf hem een zoentje op zijn voorhoofd.
"Filip." Zei ze zacht.
"Jij kwam helemaal niet om je lusten bot te vieren op een meisje.
Jij kwam omdat je op zoek bent naar tederheid.
En warmte.
En zie hoe jij ervan geniet.
Hoe je ogen stralen.
En je gaf me warmte terug.
En tederheid.
Oh Filip... Potsuley Menya...
KUS ME!!!!"
Filip kon zijn oren niet geloven.
Ljudmyla herhaalde het nogmaals.
"KUS ME!!!"
Zacht drukte hij zijn lippen op de hare.
Legde haar op haar rug.
Zachte tedere kussen.
Haar koele strelende handen op zijn rug.
Ze spreidde haar benen.
Voor ze het goed en wel beseften.
Bedreven ze de liefde.
Zoals een verliefd stel dat doet.
Ljudmyla kreunde.
Haar ogen gesloten.
Zo lagen ze te vrijen.
Urenlang.
Tot ineens.
Gestommel.
Geschreeuw!!
In het Russisch.
"Ljudmyla!!! Gde ty, gryaznyy shlyukha (Waar zit je vuile slet)?"
"Oh nee!!!" Zei ze vol paniek.
"My boss, Abdul." Zei ze.
Ineens stond een man in de kamer.
Een grote kale man, vol tatoeages op zijn kale hoofd.
Hij keek naar Filip.
"You, take you clothes on and disappear!"
Filip stond recht.
"Gij?" Riep hij uit.
"Zijde gij de pooier van Ljudmyla?" Vroeg hij.
"Waarom verschiet ik daar niet van? Agressief stukske Jan m'n kloten dat ge zijt."
"Filip please!" Smeekte Ljudmyla.
"Doe je kleren aan en doe wat hij zegt.
Abdul is gevaarlijk."
Ineens keek hij haar aan, hij zag de vrees in haar ogen.
"NO WAY!!!
Ik laat u niet achter met die bruut".

Hij trok zijn broek aan, en zijn hemd.
Daarna stond hij voor Abdul.
"Nu moete gij nekeer goed naar mij luisteren godverdomse smeerlap dat ge daar staat!
Gij gaat dat meiske geen haar krenken, hebt ge dat verstaan?"
"GET THE FUCK OUT OF HERE!!" Brulde Abdul met zware daverende stem.
"Wat ik met die slet doe, niet jou zaken;"
Hij gaf Filip een duw.
"I kick your brains out!" Schreeuwde hij.
Ljudmyla deinsde achteruit.
En begon te gillen.
"Noooooo!!!!"
Abdul wilde Filip slaan.
Maar die bukte zich.
Daarna stormde Filip met gebogen hoofd op Abdul af.
En beukte frontaal op de potige Tsjetsjeen in.
Die keihard tegen tegen de muur knalde.
Dan gebeurde het.
Filip hief Abdul op.
Tilde hem waarachtig hoog op.
En liet hem keihard op het bed neerkomen dat meteen met een krak door zijn poten zakte.
Meteen daarna stampte hij keihard in het gezicht van Abdul.
En nog eens!
En nog eens!
Daarna greep hij hem opnieuw vast.
"Wat zal 't zijn smerig stukske pooier? Heh??
Zeg het nekeer vuile laffe WIJVENTOEKER!
WA ZAL 'T ZIJN???
Nu hebt ge wel wat minder praat hé, zonder uw vriendjes erbij hé CRAPUUL!!!"
Filip gaf Abdul een kopstoot. Abdul lag op het kapotte bed, zijn gezicht zat onder het bloed.
"Motherfucker!" Bromde Abdul die probeerde overeind te krabben, maar daar nauwelijks in slaagde omdat hij nog te versuft was van de slagen en schoppen die hij kreeg.
"You are dead! Do you hear me fucking PIECE OF SHIT!
YOU ARE DEAD!!!"
"Kan zijn, maar eer het zo ver is neem ik Ljudmyla met mij mee.
En ge moogt haar komen halen met uw smerige pooiersvriendjes.
Ge zult over mijn bloederige lijk moeten stappen eer ge haar meekrijgt.
Dat geef ik je nu al op een briefke."
Daarna wendde hij zich tot Ljudmyla die in een hoekje lag de bibberen.
"Kom lieverdje.
Je moet niets meer vrezen van dat agressief stuk gemeen.
Daar zorg ik wel voor
Dat zweer ik u.
Op het graf van mijn moeder.
Gij gaat mee met mij, en gij blijft bij mij."

Samen verlieten ze het bouwvallige pand.
Het sneeuwde.
Een wit laagje had de straten bedekt.
Filip legde zijn arm om de frêle schouders van Ljudmyla.
Zij sloeg haar arm om zijn rug.
Zo liepen ze door de uitgestorven stad.
Om warmte en geborgenheid te vinden op zijn zolderkamertje.
Daar sloten ze elkaar in de armen.
In een innige omhelzing.
Gevolgd door een lange zalige kus.
Even later lagen ze in bed.
In Filips vuile bed waar kruimels in lagen.
En waarvan de lakens in geen jaren nog verschoont waren.
In dat oude bed dat piepte en kraakte wijl Filip en Ljudmyla eindeloos lang de liefde bedreven.
Ineens vroeg Ljudmyla, "Filip, jij kennen Abdul?"
"Het zal wel zijn dat ik dat crapuul ken." Antwoordde hij.
"Hij was één van die smeerlappen die mij verminkte.
Hij en zijn Tsjetsjeense crapulevriendjes.
Ik ben door het oog van de naald gekropen ja.
En het was pas na lang revalideren eer dat ik terug kon lopen.
Ik kom van ver.
Maar om mij klein te krijgen.
Daarvoor moeten ze vroeger opstaan.
En zeker die klootzak van een Abdul Kardarov."
Toen keek hij Lyudmyla aan.
"Lieve Lyudmyla." Zei hij.
"Ik laat u nooit meer gaan meiske.
Nooit meer.
Je hebt mijn hart veroverd meisje.
Echt waar."
"Jij het mijne ook." Antwoordde ze.
"Je hebt me uit de klauwen van Abdul gered.
Zonder jou, kreeg ik vast weer slagen van hem."
Het was Filip opgevallen dat het ongelukkige meisje onder de blauwe plekken zat.
Hij zag de vrees in haar ogen toen Abdul binnen kwam.
Hij kende hem, zijn reputatie.
Hij wist ook waarom hij in de gevangenis zat.
Wegens moord op een prostitué."
Een meisje dat verkoold in een auto werd gevonden die uit het kanaal werd gehaald.
Filip haatte pooiers.
Daar had hij zijn reden toe.
Zijn moeder was ook prostitué.
Zij zat voor het raam.
Hij in de kinderbox.
Met zijn autootjes te spelen, terwijl zijn moeder met allerlei mannen naar achteren ging.
Hij herinnerde zich nog hoe ze slaag kreeg van een man.
Van steeds weer dezelfde man.
Die ongenadig op haar inbeukte, tot bloedens toe.
Hij herinnerde vooral... Haar geschreeuw.
Die man was haar pooier.
Later jaren hoorde hij in de instelling dat zijn moeder dood was.
Doodgeslagen.
Letterlijk doodgeslagen.
Zijn jongere zus...
Onderging hetzelfde lot.
Filip stond er alleen voor.
Alleen in een vijandige wereld waarin hij werd gepest.
"Hé hé, hé hé uw moeder is een hoer... "
Hij hoorde het alle dagen.
Zijn antwoord was geweld.
Slagen.
Schoppen.
Kopstoten uitdelen.
Hij deed aan bodybuilding.
Om spieren te kweken.
En aan gevechtssporten.
Om nog harder op zijn belagers te kunnen meppen.
Toen riepen ze het niet meer.
Ze durfden niet meer.
Hij leerde dat hij moest vechten voor zijn plekje in de wereld.
Dat deed hij dan ook.
Hard als het even kon.
Maar hij besefte niet dat.
Elke vechtersbaas op een dag... ZIJN MEERDERE TEGENKOMT!"


Een half jaar later.
Verliet een pas gehuwd koppeltje het stadhuis.
Filip en Lyudmyla.
Ze keken elkaar dolverliefd in de ogen.
Teder streelde hij haar bolle buikje.
Wat een saaie kille kerstavond leek te worden.
Werd het begin van een heel nieuw leven voor hen beiden.
Geen eenzame nachten meer voor Filip.
Geen vrees meer voor slagen en schoppen omdat ze te weinig geld op tafel kon leggen voor Lyudmyla.
Maar intens en diep geluk.
Warme liefde.
Voor twee mensen die niemand meer hadden.
Maar nu hebben ze elkaar.
Breed hebben ze het niet.
Zij werkt in een fastfood restaurant.
Mensen bedienen, helpen in de keuken.
Steeds met de glimlach.
Hij brengt huis aan huiskrantjes rond.
Doet klusjes voor een dienstenchequebedrijf.
En zorgt voor de kleine Boris.
Hun zoontje.
's Avonds keken ze vertederd naar hun liefdeskind.
Dat zalig lag te slapen in zijn wiegje.
Lyudmila huilde stilletjes.
Van ontroering.
Filip streelde haar rug.

Het was duister in de kamer.
Met alleen de flikkerende lichtjes van de kleine kerstboom naast het wiegje.
Buiten sneeuwde het.
Was het bitter koud.
Binnen in het klein appartementje.
Dat weliswaar iets groter, properder en vooral sfeervoller was.
Dankzij Lyudmila die erg creatief bleek te zijn en kon toveren met een verfborstel.
Maar ook dankzij Filip die ook thuis de nodige klusjes en karweien opknapte.
Was er van koude, vocht en een rommelige boel geen sprake meer...
Maar was het warm, gezellig en LIEFDEVOL!!!

zondag 18 december 2016

Een ouderwets Wild-West verhaal. 3


Bill Chucker zat op z'n paard en reed ietwat doelloos door de woeste prairie.
Hij sliep onder de blote hemel en leefde van het vlees van zelf geschoten konijnen, vis die hij ving in kleine bergriviertjes en wilde bessen.
Maar de primitieve omstandigheden eisten hun tol en vergden teveel van zijn krachten.
Hij moest beseffen dat hij toch te oud aan het worden was om wekenlang in de bergen en prairie te bivakkeren.
Hij was toe aan een stevige maaltijd en en een warm bed.
Na een dag rijden bereikte hij een kleine ranch en besloot om er aan te kloppen voor voedsel en onderdak.
Hij rekende erop dat de bewoners hem gastvrij zouden ontvangen.

Maar bij de ranch aangekomen hoorde hij een vreselijk tumuilt.
"Eruit, eruit stelletje luiwammesen, dieven! Vort pak jullie spullen en maak dat jullie weg zijn." Riep een boze mannenstem boven nogal wat gehuil en getier uit.
"Genade ik smeek jullie, laat ons blijven. We zullen er echt alles aan doen om de huur en andere kosten te kunnen betalen." Smeekte een wanhopige vrouw met een huilende baby op haar arm.
"Te laat! Sidney Cooridge heeft lang genoeg geduld gehad met jullie." Antwoordde de man zittende op zijn gevlekte paard. Terwijl hij zijn geweer op het ongelukkige gezien richtte dat blijkbaar uit hun ranch werd gezet.
"Staak die praatjes maar. Aan wanbetalers die niet in staat zijn om een kleine kudde vee deftig te onderhouden hebben we toch niets. Wie gelooft er nog in die praatjes van een stel onbehouwen Hilliebillies?"
De struise man sprong van zijn paard en ranselde met een zweep de ongelukkige bewoners uit hun ranch en jaagde ze als honden op straat.
Het gezin: Man, vrouw en 5 kinderen, waaronder een pasgeboren baby verliet schreiend het domein en met wat laatste bezittingen op een ezeltje trokken ze de bergen in. Ze moesten alles achterlaten, meubelen, huisraad. Alles.
Chucker aanschouwde het tafereel vanop veilige afstand en kookte van woede.
"Wat voor een laaghartige smeerlap is die Cooridge eigenlijk?".
Vanop een heuvel keek hij toe en zag hij hoe de mannen het vee inventariseerden en verzamelden. "Komaan jongens, met dat vee naar de ranch van Cooridge. Die beesten zullen hem een ferme stuiver opleveren, en ons een mooi salaris."

Chucker gaf zijn paard de sporen en reed in volle galop naar de ranch van Cooridge.
Daar zag hij wederom een onthutsend tafereel. In de wijde voor de imposante ranch zaten de mannen die het vee uit de grote kudde ontvreemden en naar de ranch van Samuel Jackson toe brachten geknield met hun handen vastgebonden in hun nek.
"Genade Mister Cooridge spaar ons alstublieft." smeekten de jongens.
Sidney Cooridge richtte zijn pistool op de ongelukkige mannen en grijnsde gemeen.
Hij zag niet dat Chucker van zijn paard stapte en op hem toeliep.
"Welwel zei Chucker. gaan we het recht in eigen handen nemen ja?"
Cooridge keek Bill Chucker vijandig aan. "Dat jij je hier nog durft vertonen!" Riep hij boos uit.
"Jij hoort hier eigenlijk naast die drie veedieven plaats te nemen jij ouwe waardeloze zuiplap?"
Toen stond hij recht en ging voor Bill Chucker staan en hield zijn pistool net niet tegen Bill Chucker zijn hoofd.
"Waarom heb je mijn kudde niet verdedigd en dat uitschot niet van de eerste keer de kop afgeschoten? Zoals ik jou dat klaar en duidelijk had gevraagd. Gewoon mijn kudde verdedigen en een voorbeeld stellen.
Of wacht eens... Speel jij soms onder één hoedje met die duivel van een Samuel Jackson misschien?"
Bill Chucker duwde het pistool dat Cooridge op hem richtte uit zij handen, het viel tussen hen in op de grond. en
"Jij moet eens goed naar me luisteren hereboertje. Dat jij en die lekkere vennoot elkaar de duvel aandoen dat moeten jullie weten. Maar dat je andere mensen, hardwerkende lieden die geld willen verdienen om hun gezin te onderhouden in de ellende stort en hun levens kapot maakt. Zoals die lui die je vanochtend uit hun ranch liet zetten. Wel Sidney Cooridge! Daar kan ik alleen maar mijn diepe minachting voor hebben."

"Gaan we de moraalridder uithangen ja? Ga je het opnemen voor schooiers, landlopers en nietsnutten die een zakenman als ik alleen maar geld kosten, maar die geen donder begrijpen van wat werken is?
Wie zijn huur niet betaalt gooi ik van zijn ranch, zo simpel is dat. En al zeker wanneer ze het vee dat eigenlijk mijn vee is niet naar behoren verzorgen."
"Klets niet!" Zei Bill.
"De huur die jij vraagt aan jou pachters is schandalig hoog. Zeker voor een ranch in droog en onvruchtbaar gebied waar de beesten amper hun kostje bij elkaar kunnen vinden. Je weet best hoe zwaar de meerkost van extra hooi of stro is voor een veehouder.
Jij bent een uitbuiter, een oplichter en een gierige geldwolf Cooridge."
"Als je een man bent Chucker, dan herhaal je die woorden nog eens als ik mijn pistool heb opgeraapt." Zei Cooridge grijnzend.
Trouwens, weet je waarom die kinkels uit hun ranch moesten?
Omdat dit de ranch was die ik ter jou beschikking wilde stellen, ondankbare hond!"
"Laat die jongens vrij Cooridge of ik trek mijn wapen." Gromde Chucker boos. "Je mag je duivelsgeld houden, ik hoef geen dollarcent van je.
En ik slaap nog liever tot het einde van mijn dagen onder de blote hemel dan dat ik zou gaan wonen in een ranch die ooit het veilige thuis was van jonge kinderen, tot jij dat in jou smerige inhaligheid hen dit ontzegde. Echt wel.
Maar die jongens ga je vrijlaten... Heb je dat begrepen Cooridge? Pas dan, en alleen dan laat ik je  met rust".
Sidney Cooridge barstte in een luid lachen uit.
"Dwaas!" Riep hij luid.
"Wat zou jij me kunnen maken? Een ouwe dronkelap die toevallig wat beter kan mikken dan een normale mens?" Reageerde hij schamper.
"Als je mij ook maar één haar krenkt dan hang je binnen de 24 uren. Knoop dat maar goed in je oren." Voegde hij er dreigend aan toe.
"Dan is dat maar zo." Antwoordde Chucker terwijl hij zijn schouders ophaalde. "Ofwel sterft er niemand, ofwel sterven we allemaal."
Cooridge wenkte naar zijn werkmannen. "Maak de touwen los en jaag die veedieven van mijn land. Ik wil ze hier nooit meer zien.
En jou ook niet meer Chucker, laat je hier nooit ofte nimmer meer zien!"
Chucker klom op zijn paard en keek nog éénmaal naar Cooridge. "Een verzoek dat ik met plezier inwillig mijn beste." Zei hij terwijl hij even tegen zijn hoed tikte.
"Met uitbuiters die rijk worden op de kap van anderen wordt ik liever niet gezien.
Liever voor de rest van mijn leven een arme stumperd die in muffe hotelkamertjes slaapt en achter geboefte jaagt".
Even later trok Chucker met de drie veehoeders door de bergen.
"Bedankt cowboy." Zei er één. "Je hebt ons leven gered, je staat bij ons in het krijt."
"Ik doe wat ik denk dat goed is, jullie zijn geen veedieven. Jullie deden gewoon wat jullie bazen jullie opdroegen.
Dat de ene baas jullie gebruikten om een ander de beduvelen, daar moeten jullie niet voor boeten." Sprak Chucker. "Zoek andere veeboeren om voor te werken. Er lopen er genoeg rond die jullie vertrouwen en jullie manskracht wel waard zijn".


Een ouderwets Wild-West verhaal 4


Enkele weken later.
Bill Chucker arriveerde opnieuw in Dryland Creek.
Hij was moe en verlangde naar een goede scheerbeurt, een heet bad en een glas whisky in de saloon.
Bill keek rond en zag een gezicht dat hij heel goed kende. Hij wendde zijn blik naar een grote man met ruw ongeschoren gezicht, versleten Stetson en vuilrood hemd met witte en blauwe strepen.
"Bartender, geef die man daar in de hoek een whisky van me." Riep Chucker.
Hij wachtte geduldig tot de man zijn whisky had opgedronken, liep er dan naartoe, sloeg op z'n schouders en zei op cynische toon. "Ik hoop dat je whisky gesmaakt heeft Bob Wailers, want ik vrees dat je je je lievelingsdrank een poosje zal moeten missen."
"God Damned!" schreeuwde de man terwijl hij recht sprong. "Niemand krijgt me in de bak, en zeker jij niet Bill Chuckers.
Ik daag je uit voor een duel! Nu hierbuiten voor de deur van de Saloon."
"Mij best." Antwoordde Chucker kalm. "Kom maar mee, ik zal de geruchten als zou ik oud, zwak en laf zijn, en door het vele drinken niet meer in staat om snel te reageren en juist te mikken met plezier naar het rijk der fabelen zenden."
De hele hoofdstraat stond vol kijklustigen. Het nieuws over een duel ging altijd als een lopend vuurtje in het Wilde Westen.
Zeker een duel tussen premiejager en scherpschutter Bill Chucker, en  Bob Wailer meervoudig moordenaar, veedief, bankrover en leider van een geduchte bende die met het overvallen van boerderijen, treinen en karavanen jarenlang de streek onveilig maakte.
Terecht gehaat en gevreesd in zowat de hele staat en ver daarbuiten. En al even terecht werd hij vogelvrij verklaard en stond er een prijs van maar liefst 50.000$ op zijn hoofd, die onlangs nog werd verhoogd naar 75.000$.
Beide mannen stonden tegenover elkaar en keken elkaar recht in de ogen. Ze wachtten tot de kerkklok zou beginnen te slaan. Het was 20u 's avonds, na de achtste slag zou één van hen het leven laten.
De klok begon te slaan, elke slag leek een eeuwigheid te duren. Bam, bam, bam....
En dan ineens na de achtste slag....

PANG!!!!! PANG, PANG, PANG....
Het volk keek vol spanning en verbijstering toe. Twee mannen met getrokken pistolen voor elkaar. Vier schoten, maar ze bleven blijkbaar allebei rechtstaan. Tot...
Een doffe slag en opstijgend gejuich.
Hij is dood! Hij is dood!!!! Bob Wailer de beruchte bandiet, de harteloze, wrede moordenaar van onschuldige mannen, vrouwen en kinderen is eindelijk dood.
Eindelijk was er een einde gekomen aan de tirannie van Wailer en zijn bende meedogenloze moordenaars, dieven, plunderaars en verkrachters.
Niemand durfde reageren toen hij daar in een overvolle saloon zat te pokeren. Niemand durfde hem zelfs aan te spreken, laat staan hem ook maar iets te weigeren.
Niemand, behalve zijn obscure zelf niet zuiver op de graat zijnde pokervriendjes die maar al te graag de kaarten bovenhaalden voor een handvol dollars.
Maar Bill Chucker, een aan lager wal geraakte premiejager. Een dronkaard, gokker en vrouwenloper die thuis was, daar waar hij zijn hoed neerlegde. Een man zonder toekomstperspectief en niet erg hoog geacht door de goegemeente. Die man was nu de held van het kleine stadje, van de hele streek, de hele staat, de hele natie. Hij zag zijn naam en foto op de voorpagina van alle kranten en werd bedacht met een ereteken uit handen van de gouverneur.
Meer nog, men stelde hem voor om de functie van sheriff op te nemen.
"Geef me een week bedenktijd", zei hij.
Van zwervende premiejager naar 'man van de wet'. Dat is wel een heel grote stap.
Eerlijk gezegd, het lijkt me wel wat.
Maar ik wil in dit soort beslissingen niet over één nacht ijs gaan.

Met zijn 75.000 dollar op zak reed hij naar Texas.
Daar zocht hij Daisy Wickmiller op.
Daisy was een animeermeisje in een saloon van bedenkelijk allooi die hij regelmatig opzocht wanneer hij in Texas was.
Zoals eerder gezegd, Bill Chucker was een man die zich thuis voelde waar hij zijn hoed neerlegde.
In elke stad had hij wel ergens een liefje of was er wel ergens een animeermeisje waar zijn voorkeur naar uit ging en daar betaalde hij dan ook graag een eventuele meerprijs voor.
Maar Daisy was een geval apart.
Eigenlijk was ze de dochter van een rijke katoenplanter uit Het Zuiden.
Maar na de Amerikaanse Burgeroorlog moest hij zijn plantage verkopen en trok hij naar het westen om er zijn geluk te beproeven.
Tijdens de tocht werd de karavaan waarbij ze zich vervoegden overvallen door indianen.
Er werd een waar bloedbad aangericht.
Bill Chucker die toen net op doortocht was hoorde de geweerschoten en kwam te hulp.
Met enkele gerichte geweerschoten doodde hij maar liefst vijf indianen, waarna hun makkers er meteen vandoor gingen.
Op die manier ontsnapte de jonge Daisy Wickmiller aan een gewisse dood.
Bill begeleide de overlevenden en ontfermde zich een poosje over de toen nog bitter jonge Daisy.
Hij bracht haar onder in een tehuis en samen met het geld dat hij als dank van de hoofdman van de karavaan kreeg.
"Dit is voor jou, als dank voor het opnemen van deze jonge meid in je tehuis en om haar voedsel, onderdak en nestwarmte te bieden."
De goede vrouw die het tehuis runde wilde het geld eerst weigeren.
"Maar dat hoeft echt niet, ik denk dat u dit geld beter kunt gebruiken dan wij."
"Nenee." Zei Bill.
"Ik leef liever van de konijnen die ik in een strop lok en van de vissen in de rivier dan dat ik ook maar één dollarcent uit deze zak zou aannemen.
Dit komt de kinderen en dan vooral Daisy toe.
Daarna gaf hij het meisje dat zopas haar moeder had verloren een stevige knuffel.
"Maak iets van je leven Daisy, en doe vooral goed je best op school.
Je bent een intelligent meisje en ik geloof in jou."

Vijf jaar later bezocht hij een Saloon in Texas.
Hij vroeg of er meisjes beschikbaar waren.
De bartender klapte in zijn handen, waarna enkele meisjes de trap afdaalden.
"Maak je keuze maar cowboy!" Zei hij lachend.
Hij herkende haar meteen.
"De tweede van rechts, dat blonde krullekopje." Zei Bill beslist.
Na het betalen van het vereiste bedrag trok hij zich met Daisy terug op de kamer.
Daar deed ze haar verhaal.
Over hoe het tehuis gedwongen de deuren moest sluiten en ze van het ene baantje in het andere sukkelde om te overleven.
Gedreven door wanhoop kwam ze in de prostitutie terecht.
Chucker wilde haar meenemen, weg uit dit hol van ontucht. Maar Daisy weigerde.
"Hier ben ik veilig Bill." zei ze.
"Ik heb voedsel, onderdak en veiligheid.
Hoef niet te schooien of te bedelen en ergens onderdak te gaan zoeken daar waar ik mijn leven iet zeker ben."
Bill besefte dat ze gelijk had.
Wat had hij haar te bieden?
Hij had geen eigen huis, wist 's morgens niet waar hij 's avonds slapen zou.
Daisy knoopte zijn hemd los en begon hem te kussen.
Bill raakte al snel onder de indruk van haar prachtige lichaam.
"Je bent een echte lady geworden Daisy." Zei hij terwijl hij bovenop haar ging liggen.
Na afloop stopte hij haar wat geld toe.
"Bewaar dit geld zorgvuldig lieverd." Zei hij.
"Ooit komt het je misschien nog van pas."
Dit deed hij telkens hij haar kwam opzoeken.
Er ontstond een band tussen de oude premiejager en het aan lager wal geraakte burgermeisje dat geen enkele uitweg had dan haar lichaam te verkopen aan allerlei obscure mannen.
Hij zag haar als een lotgenote.
Een verschoppeling net als hijzelf.
Daarom was het dat hij met de 75.000 dollar op zak naar Texas trok.
Hij had het haar beloofd.
Dat wanneer hij ooit een eigen woonst of deugdelijke baan met inkomenszekerheid zou hebben, hij haar bij hem zou laten intrekken.
Nu was de dag gekomen dat hij het jonge animeermeisje met golvende blonde lokken en heldere blauwe ogen zou komen halen...
EN TEN HUWELIJK ZOU VRAGEN!
Daisy, lieverdje. Ben je dit leven hier niet moe? Zingen en dansen in die vuile kroeg. Naar boven gaan met allerlei mannen van laag allooi, voor een appel en een ei.
Hij toonde zijn zak met geld en keek in haar diepblauwe ogen.
Kom mee met mij lieve Daisy. We kopen een kleine ranch en houden wat koeien en schapen. Ik zeg het jagen op geboefte vaarwel en leidt een vredig bestaan als kleine veeboer annex sheriff van Dryland Creek...
En ik wil dat jij MIJN VROUW WORDT!!!
Daisy wist niet goed wat zeggen. "Jij bent de enige kerel die wel zijn belofte houdt." Zei ze met tranen in de ogen.
Tuurlijk wil ik je vrouw worden. En jou een flinke zoon schenken.
Daarna kuste hem en streelde zijn ruwe lijf.

Enkele weken later verlieten Bill en Daisy de kerk van Dryland Creek.
Als man en vrouw.
Fier droeg hij zijn ster die duidelijk maakte dat hij en hij alleen de sheriff was.
Hij zwaaide met zijn hoed, het volk juichte triomfantelijk.
De eenzame premiejager was nu een man...
WAAR IEDEREEN NAAR OPKEEK!

Een ouderwets Wild-West verhaal.2


Massa's koeien tsjokten sloom door de prairie. Opgejaagd door vijftien Cowboys die met hun paarden de kudde bijééndreven. Bill Chucker bekeek het tafereel vanop afstand, gezeten op Barry zijn trouwe Mustang die hij ooit nog eigenhandig temde.
Eén of meerdere van die mannen zou met vee aan de haal gaan. En dat moest hij tegengaan.
Op veediefstal stond een zware straf. Dood door ophanging, dat wist elkeen in het Wilde Westen.
Wie van hen zou zijn leven op de waagschaal zetten voor wat vee. Al het vee was gemerkt, dus daar kon je echt niet ver mee lopen. Tenzij ze zouden werken voor een georganiseerde bende die heel goed weet waar ze mee bezig is.
De avond naderde. Vlak voor het punt waar de prairie zou overgaan in de Rocky Mountains hielden de cowboys halt. Er werden kampvuurtjes aangemaakt en algauw doorbrak de klank van violen en banjo's de avondstilte.
Chucker trok zich terug uit het gewoel. Hij deed een hazenslaapje onder zijn deken, om vlak nadat het muzikale intermezzo van viool en banjo was gestopt weer wakker te worden.
Op z'n paard reed hij geruisloos in cirkels om de kudde héén. Tot hij het onrustige geloei van runderen hoorde.

Hij ging traag op het geluid af en hoorde stemmen. "Vooruit drijf ze die richting in. Vlug voor die ouwe premiejager ons in de smiezen krijgt". Een 30 tal runderen werd van de kudde weggeleid door een drietal cowboys. Chucker waarschuwde één van de hoofdmannen. "Luister." Zei hij.
"We doen het volgende. Jij neemt de leiding over en brengt de rest van de kudde naar de eindbestemming. Ik volg die drie veedieven. Ik wil weten in wiens opdracht die onverlaten werken, okay."
"Chucker." Zei de hoofdman.
"Je opdracht is om hen tegen te houden, zonder meer.
Ik dacht dat de instructies van Sydney Cooridge duidelijk genoeg waren."
Bill Chucker negeerde de hoofdman en klom zonder omkijken op zijn paard.
Zonder geluid te maken ging de oude premiejager en revolverheld achter de drie cowboys en hun buit aan. Ze trokken de bergen in en eens ze dachten ver genoeg uit het gezicht en gehoorveld van het kamp te zijn begonnen ze met spoed de kudde voort te drijven.
Yiieehaaa yip yip yip!!! Klonk het. De runderen loeiden van angst en onrust en begonnen hard te draven. Bill Chucker gaf zijn trouwe hengst de sporen. Het gedraaf ging de hele nacht door. Ergens in een vallei stonden 4 mannen de kleine kudde op te wachten. Bill sloeg het tafereel vanop afstand gade. Ze namen de hoede over de kudde op zich en drukte één van de drie stelende cowboys iets in de handen, vast een grote som geld. Waarna de andere drie haastig terug keerden, om zo snel mogelijk hun makkers bij de grote kudde te vervoegen.

Bill volgde de andere vier... Waar zouden ze de gestolen runderen heenbrengen?.
De reis duurde zo'n goeie twee dagen. Toen kwamen ze bij een machtige ranch midden in de bergen. In een mooie open vallei vol heerlijk groen gras. Rond de ranch stonden weiden vol met koeien.
"Hell and devil" gromde Chucker. "Da's de ranch van Samuel Jackson. De vennoot van Sidney Coorigde. Hier is duidelijk geen sprake meer van een goed partnerschap."
Twee mannen openden de poort en de kudde werd in de weide gedreven.
Chucker drong langs achter ongezien het domein binnen en zag hoe Samuel Jackson, een struise goedgeklede kerel met rond rood aangelopen gezicht en kop dik zwart haar dat hier en daar al begon te grijzen uit zijn ranch kwam en de vier mannen tegemoet kwam.
In zijn hand hield hij een ferme zweep en aan zijn riem waren twee zilveren Colts heel goed zichtbaar.
"Goed gedaan jongens, zelfs al roepen ze de hulp in van een aan lager wal geraakte zelfuitgeroepen revolverheld. Samuel Jackson krijgt toch altijd wat hem toekomt".

Wat moest Bill Chucker nu doen?
Ineens zag hij de opdracht helemaal niet meer zitten.
Hij wilde helemaal geen speelbal zijn tussen twee vennoten die elkaar het licht in de ogen niet meer gunden.
Hij dacht aan de kerels die het vee uit de kudden dreven en overhandigde aan Jackson's medewerkers.
De hoofdman zou zeker en vast hun identiteit doorgeven aan Cooridge.
Waarna het lot van die jongens bezegeld zou zijn.
Jongens die eigenlijk gewoon wilden wat elke jonge kerel in het Westen wilde.
Een toekomst opbouwen.
En dan was elke cent welkom.
Hij begreep ook dat de verleiding om zich met dergelijke praktijken in te laten groot was.
Veediefstal, smokkel, roverij. Velen zagen hierin een extra bron van inkomsten;
Maar voor net zovelen werd het hun ondergang.
Terwijl rijke kerels hun straf konden afkopen in een tijd waarin corruptie en omkoping van sherrifs en rechters dagelijkse kost was.
"Nee." Dacht Chucker.
"Dan nog liever mijn dagen slijten als armoedige premiejager... "

Een ouderwets Wild-West verhaal.



Het gebeurde in het jaar 1874.
Het was een hete dag in Dryland Creek. Een stoffig woestijnstadje ergens midden in het Wilde Westen.
Een stadje langs een aftakking van de Atchinson, Topeka and Santa Fe Railway. In die tijd de belangrijkste spoorlijn van de regio.
Zomaar een stadje met een station, saloon (met bijhorend bordeel), general store en barber shop. Een stadje waar vermoeide reizigers, premiejagers, goud en andere gelukszoekers even halt hielden, op zoek naar wat verpozing.
In Dryland Creek bleef niemand echt lang. Want het was er veel te heet, veel te stil en veel de afgelegen.

Het was een hoogzomer. De zon stond hoog en wierp een verschoeiende hitte over het stadje en de dorre vlakte eromheen. Zandhoosjes slingerden zich door de stoffige straten. Overal waren de rolluiken gesloten om zo de verzengende warmte buiten te houden.
Niemand had zin om zich op straat te vertonen in deze haast onmenselijke omstandigheden. Een goederentrein vol ertsen van de nabijgelegen 'Dryland Creek Copper And Goldmines Corperation' denderde met veel gedaver over de spoorweg. En vlamde zonder te vertragen langs het kleine stationnetje waar een kleine schare reizigers stonden te wachten op de trein.
De Saloonuitbater was verveeld bezig met het reinigen van de glazen. Het ritueel dat werd onderbroken door een vingerknip van de enige aanwezige klant die nog een whiskey vroeg.
Die klant was de oude premiejager Bill Chucker.
Outlaws en bandieten hadden meer schrik van hem dan voor eender welke sheriff of Deputy.
Met zijn opzichtige zwarte Stetson, zijn groene zijden hemd met daarover een vaalbruine gilet, en zijn donkerblauwe katoenen werkbroek waarrond hij een bruine gordel droeg met daarin twee Smith & Wessons en bijhorende patronen, die in rijen waren gerangschikt in de daarvoor bestemde opbergzakjes.
Hij was breedgeschouderd en had een verweerd gezicht vol rimpels en littekens, en een ruwe onverzorgde grijzende baard. Zijn tanden waren bruin en onverzorgd, op die vijf gouden tanden na die opzichtig in zijn mond blonken.
De Salooonhouder met hangbuik, witte schort en gitzwarte snor zette met een kwak een groot glas whiskey op tafel.
"Hoe lang ga je hier nog blijven rondhangen Chucker?" Vroeg hij aan de ouwe premiejager.
"Je zit hier nu al een week te vegeteren, wat toch echt niet van je gewoonte is."
Chucker kauwde op zijn tabakpruim en keek verveeld voor zich uit.
"Sorry ouwe makker, maar ik heb geen zin meer in al dat gedoe. Het lijkt wel of ik het allemaal heb gehad". Zei de ouwe premiejager.
"Hele dagen achter schorremorrie aanzitten voor een premie die net groot genoeg is om de mijn rekeningen voor drank, vrouwen en overnachting te betalen. Elke nacht in een ander bed slapen.
Het wordt me gewoon wat teveel weet je wel? Zo wil ik echt niet oud worden.
Maar het is me stilaan duidelijk dat ik voor niks anders deug." Bromde Bill Chucker, terwijl hij zijn tabakspruim met een welgemikte spuug in het bakje deponeerde.
"Zeg is Mary-Anne beschikbaar? Ik zou wel wat afleiding kunnen gebruiken?"
"Niet voordat ik er zeker van ben dat je je rekeningen voor drank, logie en vrouwen betalen kan." Bromde Jack Rostock, die als Saloonhouder wel ervaring had met premiejagers en vrijbuiters zoals Bill Chucker.
Die laatste legde enkele bankbiljetten op tafel. "Hier het vaste tarief voor een uurtje met Mary-Anne, de rest betaal ik later wel."
Rostock bekeek de bankbriefjes die Chucker op tafel gooide en liet de bel rinkelen.
"Nou ja, goed dan. Je kent de weg, amuseer je makker."

Even later betrad Chucker de ruimte waar Mary-Anne, een blond krullekopje van amper 20 jaar op hem wachtte. "Hi darling." Kirde ze terwijl ze zijn broek losmaakte. "Zal ik die lekkere jongen van je eens goed verwennen?"
Ze deed haar kleed uit en liet haar koele handjes over het geslachtsorgaan van de oude premiejager glijden.
Even later lag ze op haar rug terwijl Chucker haar benen nog wijder opentrok om haar zo nog dieper te kunnen berijden. "Goeie God, hier ben ik zo aan toe." Zei Bill Chucker terwijl hij het meisje met krachtige stoten penetreerde.
Mary-Anne liet hem gewoon begaan en ook al had ze menig avonturier, outlaw of premiejager over zich laten gaan... Toch had Bill Chucker bij haar een streepje voor. Niet alleen omdat hij zeer gul was, maar ook omdat hij meer dan gemiddeld geschapen was. Dat kon deze jongedame die net zoals zovelen dit werk vooral deed voor het geld wel bekoren.
Ach een meisje van plezier wil ook wel wat dacht ze stilletjes bij zichzelf. Ze voelde hoe hij in golven in hem klaarkwam. Maar lang konden noch Mary-Anne noch Bill er niet van genieten. Want ze hoorde verdacht gestommel en geroep beneden.
"Bill, hoor je dat?" Schreeuwde ze plots. "Overvallers, ze zijn Jack aan het overvallen. Doe iets!! Snel!"
"Kalm blijven liefje." zei Bill, terwijl hij zijn broek terug aantrok.
Zijn hemd dichtknopend ging hij naar de kamer die op de straatkant uitkeek. Hij opende het raam en liet zich langs het dak dat over het terras hing naar beneden schuiven. Hij hoorde de schurken nog roepen. "Tellen tot honderd en waag het niet om op 99 of eerder op te houden, want dan gaat je kop eraf, begrepen Rostock?"
Net voor de drie onverlaten de Saloon wilden verlaten met elk een grote zak vol geld over hun schouder stond Bill Chucker alsof hij uit het niets uit de hemel kwam gevallen voor hun neus.
"Laat die zakken vallen... NU!!!!!!!!" schreeuwde hij. Terwijl hij zijn twee pistolen op het stel schurken richtte.
"Oooh nee! Bill Chucker!" Riep er ééntje, terwijl hij zijn handen in de lucht wierp.
"Ik heb geen schrik van jou! Ouwe bandiet!" Riep een andere terwijl hij zijn pistool trok.
BANG!!!! Klonk een schot, en een pistool viel op de grond. Terwijl de outlaw met een luide kreet zijn hand vasthield.
De drie bandieten gaven zich over en stonden daar met hun handen in de lucht.
Bill Chucker lachte zijn rotte tanden bloot. "Vooruit jongelui." Zei Chucker.
"De sheriff zal heel blij zijn met dit cadeautje. Vooruit!!!! Lopen maar!"

Enkele uren later zat Bill Chucker zijn geld te tellen. 2500 Dollar, twee van hen hadden elk een premie van 1000 Dollar op hun hoofd staan. En ééntje, een beginneling zonder noemenswaardig strafblad, maar wel gekend als een meeloper had er al 500 op zijn jeugdige kopje staan.
"Mooi sommetje premiejager." hoorde hij iemand zeggen.
"Bartender geef die premiejager nog een whisky van mij." Wenkte een duur geklede man met bolhoed en in dure kleding naar Jack Rostock terwijl hij op de kruk naast die van Bill Chucker ging zitten.
"Wat moet jij van mij?" Vroeg Chucker wantrouwig? Terwijl hij zich omdraaide en de man met het ronde gezicht, fijne snorretje en puntige baardje bekeek.
"Mag ik me even voorstellen?" Vroeg het mannetje, terwijl hij hem een visitekaartje aanreikte.
"Sidney Cooridge, van 'Cooridge, Jackson And Partners'." Chucker bekeek het kaartje met wantrouwige blik. Het goudkleurige kaartje in glanzend karton leerde Chucker dat het duur geklede heertje werkzaam was voor een coöperatieve onderneming die heel wat grond en vee onder haar hoede had. Heel wat veeboeren werkten voor dit vennootschap dat naast grond en boerderijen ook heel wat slachterijen, vleesverwerkende en melkdistributiebedrijven onder zijn hoede had. Vooral met die twee laatste waren ze hun tijd ver vooruit.
Als die mannen zijn hulp nodig hadden, dan had het vast iets met veediefstal te maken.

"Mister Chucker", zei het heertje. "Ik heb een aanlokkelijk voorstel voor u. U wordt een dagje ouder en ik weet zeker dat u wat zekerheid kan gebruiken".
"En jij kan mij die bieden?" Vroeg Chucker schamper.
"Zeer zeker." Zei Cooridge zelfverzekerd.
"Nou ik ben één en al oor". Gromde Chucker.
De duur geklede kleine man stak van wal over het begeleiden van vee wat een heel riskante onderneming was. Want de vele cowboys die ze onder hun hoede hadden waren niet altijd te vertrouwen. Sommigen durfden al eens vee verduisteren, door het te verkopen en het geld in hun zakken te steken. Waarna ze met smoesjes over 'verloren gelopen', of 'gestolen door Indianen of outlaws' afkwamen.
Het was best een heel aanlokkelijk voorstel dat Sidney Cooridge deed. In ruil voor een vast loon en een eigen ranch, zou hij als opzichter meegaan met een 15-tal cowboys om vee over te brengen van het verzamelpunt, één van de vele ranches van de coöperatie naar een slachterij in de stad Denver, een trip van toch een goeie 500 mijl. Met als enig doel hen in de gaten te houden.
Het moest hen hoog gezeten hebben dat de cowboys in loondienst zoveel vee verduisterden. Want om hem te overtuigen om bij hen in dienst te gaan hadden ze verdomd veel geld over.
Maar ze wisten maar al te goed dat zijn naam angst en ontzag inboezemde tot uren ver in het ronde, de reputatie van Bill Chucker als onverschrokken revolverheld was in heel de Far-West bekend.
Maar zouden ze op zijn hulp kunnen rekenen?

vrijdag 11 november 2016

De Deserteur 2



Het werd koud in de herdershut.
Joan stak het vuur aan.
Terwijl de soldaat vertelde over wat hij meemaakte aan het front.
Over hoe hij begon als loopjongen die munitie en materiaal moest aanslepen.
Om dan zelf een wapen in de hand te krijgen om dan naar de voorhoedes van het front te worden gestuurd.
"Daar." Zo zij hij.
"Daar maakte ik kennis met het echte leven aan het front.
In het begin was het nog lollig.
Je zag in de verte de Duitse loopgraven.
Hier en daar zag je silhouetten lopen.
Daar moest je op schieten.
Hoorde je een luide kreet, dan was het raak.
Dan juichten we.
Leuk.
Maar soms sloegen er mortiergranaten in.
En hoorden we langs of achter ons vreselijke kreten.
Van onze strijdmakkers.
Die door de knal uiteen gereten werden.
Soms vlogen de ledematen tot bij ons.
We verbleven in vieze krochten, de ratten liepen over onze voeten.
We aten vieze troep uit conserven.
Vaak ver over de vervaldatum.
Het bezorgde ons buikpijn en krampen.
Het eten was ook gerantsoeneerd.
We sliepen op houten kratten onder vieze vuile dekens.
Nu ja slapen.
Als we niet wakker werden gehouden door het gedaver van kanonnen en inslaande mortieren.

En dan waren er de officieren en onderofficieren.
Echte smeerlappen.
Geen enkel respect hadden ze voor de gewone soldaten.
De smerige lafaards.
Van op de zijlijn keken ze grijnzend toe hoe wij soldaten, vaak jongens van gewone komaf de dood werden ingejaagd.
Voor hen waren we niets meer dan ‘gepeupel’, ‘rapaille’, ‘gespuis’.
Dat lieten ze merken.
Wreed en sadistisch als ze waren.
En ze kozen er de zwakste en minst weerbare jongens uit om op de meest wrede manier te vernederen.
Wil je wat weten knaap?
Ik haatte die smeerlappen.
Echt wel!
Ik haatte hen nog meer dan de Duitsers.
Behalve de Duitse officieren dan.
Dat waren nog grotere smeerlappen.
Ik herinner me die ene dikke luitenant nog.
Met zijn grote grijze snor.
Toen hij zijn manschappen de vuurlinie instuurde.
Toen hij tot een uitval beval.
Honderden jonge Duitse soldaten stormden op zijn bevel naar onze loopgraven.
Natuurlijk moesten wij onze loopgraven, ons vaderland en ons eigen leven verdedigen tegen die horde Duitse soldaten die op ons aanstormden.
Het was een waar gevecht op leven en dood.
We stootten onze bajonetten in hun buiken.
We hoorden hun doodskreten.
Overal lagen opengereten lichamen.
Van Duitsers. En van onze eigen jongens.
Jongens waarmee we de slaapvertrekken deelden. Met wie we samen aten, kaarten, babbelden.
Lagen daar nu met opengereten lichamen en de meest afgrijselijkste grimassen vol pijn en doodsangst.
Overal hoorde je schoten, vielen er mannen dood neer.
Ik baande me een weg in deze moordende chaos.
Elke Duitser die mijn pad kruiste knalde ik neer.
De uitval was over zijn hoogtepunt.
Ik en een tiental strijdmakkers stonden paraat, wachtende op wat komen zou.

In de verte stond hij.
Die hatelijke Duitse luitenant.
We zagen hem vlak achter een boom.
Hij stond te schreeuwen.
Hij schreeuwde naar een stel Duitse jongens die nog uit de loopgracht kwamen gekropen.
En naar onze loopgracht liepen.
Ze zagen hun strijdmakkers… Dood.
Ze wisten dat deze actie zinloos was.
Want wij waren met veel meer.
Maar hij schreeuwde, vloekte en tierde.
‘Dass ist ein befehl!!!’ Schreeuwde hij.
‘Dat is een bevel’ zo leerden wij.
We hoorden hoe hij schoot met zijn pistool.
Om de jongens die talmden op te jagen.
Le salopard!
We richtten onze geweren op hen.
We zagen hun doodsangst.
Hun wanhoop.
We schoten.
Er vielen zo’n tien man dood neer.
De anderen keken vertwijfeld achterom.
Die dikzak werd nog bozer.
We hoorden hem tieren en schelden.
We zagen hem met zijn voet stampen.
Ik voelde een steek in mijn maag.
Dit verdienden die jongens niet.
Maar ook wij voelden de striemende blikken van twee luitenanten en een sergeant achter ons.
"Bajonetten opsteken!" Schreeuwde de sergeant.
We hielden onze adem in.
"Attaquer!!!" Schreeuwde de langste luitenant.
We gingen naar voor.
Ik voelde de kogels om me heen fluiten.
Enkele jongens liepen voor ons uit. De eerste van het stel Duitsers werden aan de bajonet geregen.
Vreselijke kreten van pijn.
Hoor ze nog steeds.
Elke nacht.
Toen zag ik het.
Die ene gebeurtenis die me voorgoed een afkeer deed krijgen van alles wat met leger en oorlog te maken heeft.
Een stel Duitse jongens sloeg in paniek op de vlucht.
De ‘dikzak’ stond hem op te wachten.
“Zuruck du feiglinge!!!" Schreeuwde hij. “Terug jullie lafaards."
Hij zwaaide met zijn sabel en schoot met zijn pistool naar zijn voeten.
“Verdammte feiglinge ich knall euch ab! (Vervloekte lafaards ik knal jullie neer)" Tierde hij.
Terwijl hij in de lucht schoot.
Die arme jongens stonden te trillen op hun benen.
Enkelen van hen vielen op hun knieën.
Ze smeekten om genade.
Ik zag de stront langs hun benen lopen.

Weet je wat die smeerlap deed?
Weet je wat die Godverdomse smeerlap deed knaap?” Vroeg de soldaat.
Terwijl hij Joan diep in de ogen keek.
“Hij knalde die arme jongens gewoon neer.
Ja jongen, zonder enig mededogen knalde hij vijf soldaten neer.
Enkel en alleen omdat de angst, de wanhoop en de uitzichtloosheid hen verlamde.
Vijf jongens van nog geen twintig jaar.
Vielen dood neer in het slijk.
Met een kogel in het hoofd.
Op een tiental meter van mij stond een jongen.
Ik schatte hem niet ouder dan zeventien.
Hij zag het tafereel.
Hij zag hoe de luitenant zijn geweer op hem richtte.
Hij keek naar mij. En naar de luitenant.
Toen stormde hij op me af.
Ik stak mijn bajonet naar voor.
"Mes excuses jeune homme."  Prevelde ik zachtjes.
En ik viel uit.
Ik plofte mijn bajonet in zijn buik.
Hij keek me aan, met zijn grote opengesperde ogen.
Ik zag hoe zijn gezicht vertrok in een pijnlijke grimas.
Hoe er een guts bloed uit zijn mond kwam. En nog één.
Ik duwde de jongen weg. Hij viel neer.
Hij slaakte een laatste pijnlijke kreet.
Ik hoorde zijn laatste woord…
MUTTI!!!!!
Hij riep om zijn moeder… die arme jongen.
Toen was het voorbij.
We namen het Duitse front in.
De dikzak werd krijgsgevangen genomen.
We namen hem mee naar ons hoofdkwartier.
Een commandant prees ons voor het gevangennemen van de dikzak.
We duwden hem in een klaarstaande vrachtwagen.
Ik keek hem recht in de ogen.
“Salopard.” Siste ik.
“Smeerlap.”
Ik meende het.
Die vent is een smeerlap.
Maar wat bleek.
Een week later lieten ze hem vrij.
In ruil voor vijf Franse officieren en zeven onderofficieren in krijgsgevangenschap.
Gewone soldaten kwamen niet vrij.
Die waren van geen tel.
Ik zag onze officieren handjes schudden met die smeerlap.
Die smeerlap die zwaar mortiervuur liet afvuren op onze stellingen, met vele doden en gekwetsten tot gevolg.
Die smeerlap die zijn eigen soldaten de dood in joeg, hen op de bajonet stak.
daarmee zaten ze dan zoete broodjes bakken.
Terwijl ze ons voor we het front ingingen stonden op te hitsen tegen de 'Duitse barbaren die gestopt moesten worden IN NAAM VAN DE BESCHAVING!"Welke beschaving?
Hoe kan je spreken van 'beschaving' als je handen staat te schudden met iemand die zijn eigen manschappen met doodsangst in de ogen de vuurlinie in jaagt met een pistool op hen gericht.
Maar ja...
Die jongens waren MAAR gewone soldaten, net zoals wij.
Dat interesseerde die klootzakken niet.
Ons leven is niets waard.
Hun eigen leven des te meer.
Oorlog is niets meer dan elkaars 'gepeupel' uitroeien.
Alles wat niet geschikt is om de rijken en hun belangen te dienen en niet ziek of zwak genoeg is om van honger en ontbering om te komen verzamel je gewoon op een plek dat je 'het front' noemt.
En dan laat je ze onder het gebrul van al even nutteloze onderofficieren elkaar doodschieten of doodsteken, en dan laat je hun kadavers maar opvreten door de ratten.
Walgelijk is het.

Uiteraard was deze overwinning van korte duur.
Naderhand werden we bestookt met zwaar Duits mortiervuur.
Dagen, weken, maandenlang.
We zaten tussen de ratten, in half ingestorte schachten.
Vaak konden we niets meer doen dan platliggen.
Dagenlang.
Terwijl de ledematen ons letterlijk om de oren vlogen.
En we het geschreeuw van onze strijdmakkers hoorden die bij elke inslag letterlijk uiteen werden gereten.
Het was gewoon vreselijk.
Mijn beste maat, mijn copain van het eerste uur.
De jonge intellectueel die mij leerde lezen.
Bij een inslag verloor hij zijn beide benen.
Ik vroeg om hulp.
Zelfs kinine kon er niet af.
Niet voor hem.
Een commandant wat verderop kreeg een hele voorraad, werd afgebonden met proper en steriel verband.
Hij had slechts een scherf in zijn been.
Niet eens acuut levensgevaar.
Hij werd meteen geholpen.
Omdat het een commandant was.
"Les officiérs et les sous-officiérs d’abord. (Officieren en onder officieren eerst)" Zeiden ze.
Zomaar, direct in mijn gezicht.
Meer nog, ze bekeken me met een blik, of dat ik me zou moeten schamen omdat ik nog maar hulp durfde vragen voor een gewonde soldaat!
Zo verdomd walgelijk gaat het eraan toen aan dat smerige front !!!!!
Ik stond mijn stervende maat bij.
Tot het laatste moment.
Ik bond zijn benen af met de smerige lakens die stonken naar de rattenzeik.
Zodat hij niet zou doodbloeden.
Maar ik zag meteen dat hij een infectie had opgelopen.
Ik hoorde hem krijsen van de pijn.
Toen pakte hij mijn hand en keek me aan.
“Neem het kussen en verstik me.
Ik kan het niet meer aan.
Dit vreselijke pijn is een hel voor me”.
Hij keek me indringend aan…
"Alsjeblief?" Smeekte hij.
Ik deed het.
En toen ik het kussen losliet leek het of hij glimlachte.
Alsof hij zeggen wou… “Merci copain... "

De soldaat huilde.
Joan zag hoe hij het hoofd boog en hoe de tranen over zijn gezicht rolden.
En dan op de aangestampte aarden vloer vielen…
"Weet je wat?" Zei hij.
Ik help je wel.
Ik help je om veilig tot in Spanje te geraken.
Zo ver is het niet meer.
De soldaat keek Joan aan.
"Merci mec (Bedankt knaap)." Zei hij.

De volgende dag liepen Joan en de soldaat door de bergen.
Joan tuurde voortdurend de omgeving af.
Om zeker te zijn of niemand hem zag.
Het werd koud.
De lucht was grijs.
Er hing sneeuw in de lucht.
Ze daalden de zuidflank van de berg af naar de vallei.
Daar stroomde een klein bergriviertje.
Joan porde de soldaat op zijn schouder.
"Hierachter begint Spanje." Zei de herdersjongen.
"Hier ben je veilig voor de gendarmes en de militairen."
De soldaat keek Joan aan.
"Merci." Zei hij.
"Vous ete un bon gamin. (Je bent een goeie jongen).
Ik vergeet nooit wat je voor mij hebt gedaan."
Ze namen afscheid.
De soldaat stak het bergriviertje over en verdween dan tussen de dennenbossen.
Joan ging terug naar zijn schapen, en leidde hen de bergflank over.
Het begon te sneeuwen.
Witte vlokken bedekten het berglandschap onder een maagdelijk wit tapijt.
Ook Joan keerde terug naar het dorp.
Waar men reikhalzend uitkeek naar de de jongens die van het front zouden terugkeren.
Ook twee van de drie zonen van Guillaume Leforge keerden terug.
De derde was gesneuveld in de Slag Om De Somme.
Ze hadden gruwelijke verhalen bij.
Verhalen die erg leken op hetgeen de deserteur vertelde die Joan over de Spaanse grens hielp.
Verhalen over honger, ontbering, dood en vernieling.
Georges, de oudste zoon van Guillaume was blind door een gifgasaanval.
Guillaume was diep geraakt door de verhalen die hij hoorde.
Maar bleef in het ongewisse over het lot van Etienne, zijn jongste zoon.
Etienne was een intelligente jongen.
Hij was goed in school en ging naar het seminarie in Toulouse.
Waar hij een opleiding volgde om later priester te worden.
Tot hij werd opgeroepen om zich te melden.
De dood van zijn jongste zoon was een zware schok voor Guillaume.
Die nog zo fier was op het feit dat hij voor priester ging leren.
Later kreeg hij te horen dat hij aan het front zoveel jonge soldaten had leren lezen en schrijven.
Dat hij brieven schreef en voorlas voor hen.
Dat hij voorlas uit de bijbel 's avonds wanneer ze bij het kampvuur in de bittere koude de wacht hielden.

Vijf jaar later.
Joan studeerde in het seminarie van Toulouse waar hij werd voorbereid op het priesterschap.
De pastoor wist Guillaume te overtuigen om hiervoor een beurs uit te trekken.
Het was een openbaring voor de eenvoudige herdersjongen die zich met volle overtuiging op het priesterschap leek voor te bereiden.
Op een dag wachtte hij in het station op de trein.
Hij zou de eindejaarsfeesten bij Guillaume en zijn familie doorbrengen.
Naast hem stond een man.
Hij droeg een lange zwarte regenjas, een bruine ribfluwelen broek en een geruite pet.
"Je té reconnaisser." Zei hij.
Ik herken jou.
"Met wie heb ik de eer?" Vroeg Joan terwijl hij op de man afstapte.
De man deed zijn pet af.
"Herinner je het niet meer.
Het was op het einde van de oorlog.
Ik had net gedeserteerd, had het front verlaten reisde deels te voet en per trein door Frankrijk.
Mijn einddoel was Spanje."
Ineens herinnerde Joan het zich weer.
"U bent dan toch teruggekeerd naar Frankrijk." Zei hij.
"Ja." Zei de man.
Hij haalde een brief uit zijn binnenzak.
"Weet je nog vertelde over mijn vriend?
Die ik eigenhandig verstikte met een kussen.
Hij had een brief nagelaten, voor zijn vader.
Ik had die brief al die tijd in de binnenzak van mijn jas.
Ik had die brief willen opsturen naar zijn vader die in een dorpje in de Pyreneeën woont.
Maar eerlijk gezegd.
Lijkt het me beter om deze persoonlijk af te geven.
Etienne, zo heette mijn vriend.
Heeft mijn leven veranderd.
Door mij te leren lezen.
Weet je wat ik nu doe?
Ik ben journalist.
Ik breng verslag uit over de politiek.
En dat doe ik met veel overtuiging.
Ik wil dat jonge mannen goed nadenken voor ze zich melden om in dienst te gaan.
Dat ze beseffen wie ze dienen?
Snap je?
Onze leiders menen het niet goed met ons.
Dat heb ik aan het front aan den lijve ondervonden.
Mannen zoals Etienne Leforge, die menen het goed."
"Etienne Leforge?" Vroeg Joan.
"Maar dat is de zoon van de man bij wie ik in dienst was als schapenhoeder." Zei Joan.
"Nee... " Zei de man.
"Wat een toeval."
"Ik kan je tot bij hem brengen." Zei Joan.
"Ik was toch van plan om hem op te zoeken."

Joan bracht de toenmalige soldaat in contact met Guillaume Leforge.
Beide mannen hadden een lang gesprek.
Guillaume was er niet mee gediend toen hij vernam dat de man die Alois Poroin heette destijds deserteerde.
Maar Joan wist beide mannen te verzoenen.
Niet veel later verscheen er een boek over het leven van Etienne Leforge.
Het leed van de frontsoldaten had een naam en een gezicht gekregen.
En Joan?
Die was fier dat hij daar onrechtstreeks aan had meegewerkt.







De deserteur.


November 1918.

Ofschoon er onderhandelingen op til waren in Versailles tussen de geallieerden en Duitsland.
Woedde aan het front de strijd nog altijd verder in al zijn bitterheid.
Elke dag kwamen tienduizenden soldaten vaak op de meest afschuwelijke wijze aan hun einde aan het front.
En raakten vele honderdduizenden gewond, of voor het leven verminkt.
Wie het overleefde was voor het leven getekend na het zien en meemaken van deze onbeschrijfelijke gruwel.
Intussen keek de familie met een bang hart uit naar nieuws over hun vaders en zonen, broers en neven ver weg van huis daar aan het front.
In de Pyreneeën, diep verscholen tussen de bergen in een klein dorpje woonde er een herdersjongen.
Zijn naam was Joan.
Hij groeide op in een weeshuis. Tot hij zo rond zijn tiende terechtkwam bij Guillaume Leforge.
Een rijke, diepgelovige en zeer vaderlandslievende herenboer die nadat ook de jongste van zijn drie zonen naar het front was vertrokken op zoek ging naar een 'godvrezende herdersjongen'.
En zo kwam Joan na bemiddeling van de dorpspastoor bij de oude ‘Monsieur Guillaume’ terecht.
Die noemde Joan niet langer Juan maar Jean.
“Want Jean was Frans en zodoende veel ‘properder’ en ‘beschaafder’ dan het ordinaire veel te Occitaans klinkende Joan”, zo vond hij.
‘Monsieur Guillaume’ hield zich als vaderlandslievende Fransman erg aan het principe ‘spreek Frans, wees schoon’.
En had er een hekel aan dat de bewoners van het kleine onooglijke bergdorpje waar hij al heel zijn leven woonde vasthielden aan hun aloude taal het Occitaans.
En dat namen als Joan, Miguel of Miquel, Maria, Antonio of Peirot nog altijd de voorkeur genoten ipv Jean, Michel, Marie, Antoine of Pierre.
Zelf hield hij zich eraan mensen zich bij hun Franse naam aan te spreken, puur uit principe.
Ook al maakte hij zich er niet populair mee.
Velen vonden hem maar een oude gierige knorpot.
Joan moest voor ‘Monsieur Guillaume’ de schapen hoeden.
Vaak trok hij dagen, soms wekenlang met de schapen de bergen in.
Daar voelde de jongen zich in helemaal thuis.
Hij kende de bergen op zijn duimpje.
Wist eetbare en giftige paddenstoelen te herkennen. Alsook elk geluid van elke vogel.
Kende ontelbare bloemen en planten bij hun naam.
Hij was een intelligente en leergierige jongen.
Kende vele liedjes uit zijn hoofd. Meestal psalmen en andere religieuze liederen. Maar ook de traditionele Occitaanse volksliedjes die vaak nog uit de middeleeuwen stammen. Occitanië is het land van de troubadours en de oudere liederen worden nog steeds mondeling doorgegeven.
Hij was erg diepgelovig en zeer spiritueel.
Hij had een groot gevoel voor rechtvaardigheid en een scherp afgetekend onderscheid van goed en kwaad.
Joan was een eenvoudige maar zeer intelligente en leergierige herdersjongen uit de Pyreneeën.

Ook op hem had de oorlog een diepe indruk gemaakt.
Iedereen in het dorp had wel ergens familie aan het front.
En velen onder hen hadden helaas al het slechte nieuws gehoord dat hun vader, broer, zoon, neef of vriend in de oorlog sneuvelde of gewond raakte.
’s Avonds op zijn kamertje op de oude hoeve van ‘Monsieur Guillaume’ of opgerold onder zijn vertrouwde deken ergens hoog in de bergen bad hij tot God om bescherming voor de dappere soldaten ginder heel ver weg aan het front.
Op een dag zag hij aan de kerk een affiche.
Daarop stond het volgende…
'Bericht aan de bevolking!
Elke dag opnieuw proberen tientallen, zoniet honderdtallen mannen, zich aan hun plicht tot het vechten voor het vaderland te onttrekken.
Zonder enige schaamte laten zij hun strijdmakkers aan het front in de steek. Vaak uit pure lafheid!
Deze deserteurs trachtten louter en alleen om zich aan hun plichten te onttrekken naar het buitenland te vluchtten.
Ook in onze regio werden al meerdere van deze individuen gesignaleerd en sommigen van hen reeds opgepakt en berecht.
Politie en Gendarmerie doen er alles aan om deze laffe individuen te onderscheppen zodat zij hun verdiende straf niet ontlopen.
Doch zij kunnen deze taak niet succesvol uitoefenen zonder de hulp van de bevolking.
Daarom verzoeken wij eenieder die één of meerdere deserteurs ziet, of weet heeft waar deze zich ophouden dit zo snel mogelijk te melden bij de dichtstbijzijnde post van Politie of Gendarmerie.
Tevens herinneren wij eraan dat eenieder die een deserteur, saboteur of elke andere landverrader onderdak of bescherming verleent, zich eveneens schuldig maakt aan misdaden tegen het vaderland.
En daarvoor zeer streng gestraft zal worden !!!
Voor elke tip die kan leiden tot de arrestatie en berechting van een deserteur, saboteur of eender welke landverrader, zal een beloning van 100 Francs worden uitgeloofd…
Elk zegge het voort!

Jean Duboiron
Prefect De La Republique'

Liberté, Egalité, Fraternité'…
‘Monsieur Guillaume’ was formeel.
“De eerste deserteur die ik op mijn landgoed aantref zal ik zelf eerst eens goed onder handen nemen eer ik hem uitlever aan de ‘Gendarmes’.
Eerloze smeerlappen , dat zijn het!”
Hij drukte zijn jonge schapenhoeder dan ook op het hart om meteen naar de Gendarmes te lopen als hij één of meerdere deserteurs zag wanneer hij de schapen ging hoeden in de bergen.
“Je schapen jongen, die vinden hun weg wel terug in de bergen.
Het opsporen en berechten van deserteurs en andere landverraders is in oorlogstijd van groot belang.
Er moet een voorbeeld gesteld worden aan de jeugd.
Het belang van de natie en van de gemeenschap gaat voor op elk eigenbelang. En zeker in oorlogstijd.”
Die ochtend van de 10de november 1918 was Juan al vroeg op pad.
De eerste sneeuw was al op de bergtoppen gevallen, maar de lucht was blauw. En zodoende was het nog het moment om met de schapen de bergen in te trekken om te grazen. Zo hadden de schapen tenminste nog wat fris groen gras te eten en moest de wintervoorraad hooi niet aangesproken worden.
Joan voelde zich daar hoog in de bergen in zijn sas.
Zuivere berglucht, stilte, ongerepte natuur.
Hier voelde hij meer dan ooit Gods aanwezigheid.
Hij zong psalmen en andere religieuze liederen terwijl hij afdwalende schapen terug naar de kudde dreef.
Onderweg at hij een homp brood met een stuk worst en nam een paar stevige teugen wijn.
Elke boer of herder had een mooie leren zak waarin hij wijn kon opbergen wanneer hij op het land ging werken of de bergen in trok.
Tegen de avond bereikte hij de herdershut hoog in de bergen aan de rand van de boomgrens.
Het was niet meer dan een verweerd houten hutje met een vloer van aangestampte aarde waar herders konden schuilen. Je was er beschut tegen weer en wind.
Dit zou de komende dagen zijn uitvalsbasis worden wanneer hij met zijn schapen naar de zuidflank van de berg zou trekken. Daar groeide het gras nog volop omdat de warme zon er nog het langste haar stralen over de bergen strooide.
Hij opende de vermolmde deur en wierp een blik op de lege ruimte binnenin.
Hij zag een deken liggen in de hoek.
Het leek of er iets… Of iemand onder zat.
Hij trok het weg en zag een man in een vuil soldatenuniform.

“Wat doe jij hier? Jij smerige deserteur!!!!”
Hij hief zijn herdersstok op en stond dreigend voor de jonge soldaat die zich overeind trachtte te hijsen en zijn ogen uitwreef.
“Ik sla je verrot en dan lever ik je uit aan de Gendarmes jij lafaard!”
Joan wilde uithalen maar in een reflex greep de soldaat zijn stok vast, rukte hem uit zijn handen en keilde hem in een hoek van het hutje.
Toen stond de soldaat recht.
Hij was vuil en ongeschoren en stonk uren in de wind.
Zijn haar was vettig en verward, de vermoeidheid stond in zijn ogen te lezen. En aan zijn ingevallen wangen kon je zien dat het weken, zoniet maanden geleden was dat hij nog eens deftig gegeten had.
“Wat wou je proberen knaap?” Vroeg de soldaat cynisch.
“Je zal toch wel een beetje meer spek moeten eten eer je mij klein wilt krijgen jongeman.”
Joan keek bevreesd naar de soldaat.
Hij was groot en struis, had grote knoestige vuisten met harige vingers.
De soldaat lachte zijn half rottende gebit bloot. Hier en daar ontbraken reeds enkele tanden.
“Ben je bang, jongen?”
Vroeg de soldaat grijnzend?
“Ik ben toch maar een lafaard, dus waarom bang zijn?”
Joan wist niet wat doen, noch wat zeggen.
Vol ontzetting keek hij naar de rijzige man, met zijn vale, doffe ogen, zijn ingevallen wangen, zijn ongezonde vaalgrijze huid, vettig en warrig haar, en zijn smerige, stinkende uniform.
“Kom hier jongen.” sprak hij.
“Kom hier, ik wil je wat vertellen.
Ik heb zoveel te vertellen.
Zoveel vreselijke dingen.
Aan niemand anders kan ik het vertellen. Dan aan een jonge knaap, zuiver van hart.
Een jonge knaap met een sterk gevoel voor rechtvaardigheid.”
Joan deed wat de soldaat hem vroeg.
Met een bang hartje.
De soldaat sloeg zijn arm om de herdersjongen en sprak hem kameraadschappelijk aan.
“Ze hebben het je goed ingeprent hé. Deserteurs zijn lafaards, die mag je uitleveren aan de Gendarmes. Die verdienen de kogel.
Naar het front gaan en vechten is goed. Weglopen slecht.
Begrijp het. Het wordt er in geramd en gestampt hé.
Ik dacht ook dat het stoer was om te gaan vechten, een geweer in mijn hand en ik waande me de man!
Maar nu weet ik wel beter. Na alle ellende die ik zag.
Zie je, ik groeide op in de krottenwijken van Parijs.
Mijn vader stierf toen ik een jaar of vijf was.
‘Verdronken in de Seine’ zei mijn moeder.
Ik geloofde het.
Pas later zou ik te horen krijgen dat hij in het politiekantoor door vijf dolle, dronken smerissen is doodgeknuppeld.
In hun ogen was hij toch maar een schooier.
Toen ik twaalf was stierf mijn moeder.
Aan de tyfus.
Ik hoor haar geschreeuw nog altijd.
Ze crepeerde letterlijk van de pijn.
Geen geld voor een dokter, noch voor medicijnen.
We konden enkel toezien hoe ze langzaam crepeerde.
Ik dacht dat ik toen echt alles gezien had, van miserie en pijn.
In een krottenwijk waar elke winter opnieuw de mensen ’s ochtends op straat lagen.
Letterlijk doodgevroren.
Ik was een straatjoch.
Ik leefde van dag tot dag.
Ik stal als de raven, en deed er alles aan om te vermijden dat de politie of eender welke overheid zou te weten komen dat ik een wees was
Want ik wilde echt niet naar één of andere staatsinstelling voor thuisloze kinderen.”

Joan keek ontzet… “Maar je hebt daar toch eten en drinken, en ze zorgen er voor je.
Ik ben zelf opgegroeid in een weeshuis. Ben de zusters dankbaar voor wat ze voor mij deden.”
De soldaat lachte schamper.
“Jongen toch, reeds voor mijn ouders dood waren leefde ik naar eigen goeddunken.
Ik leefde, speelde en at op straat.
Lezen en schrijven kon ik niet. Weet je waar ik dat leerde?
Aan het front, van een zorgzame jonge soldaat. Een intellectueel, maar met het hart op de goede plaats.
Ik leerde alles wat ik moest weten op straat. En dat beviel me best zo.
Mijn broers en vrienden en ikzelf. We stalen en schooiden bij elkaar wat we nodig hadden.
En ’s avonds verdeden we het in de kroegen aan bier, wijn en vrouwen.
Niemand die zei wat we moesten doen of laten.
We waren schooiers, bedelaars, bohemiens.
Tot die ene dag.
Om bij te klussen droeg ik reiskoffers van rijkelui van het station naar een duur hotel.
Ik verdiende er een aardige stuiver mee.
Ik was snel en handig en daarom waren de rijkelui erg gul.
En dat viel de baas op.
Hij zocht kelners voor in zijn restaurant.
Ik kreeg een loon en drinkgeld.
Ik steeg in de achting van mijn vrienden.
Absint werd verboden, wij stookten het illegaal. En de baas verkocht het in zijn hotel.
Nog meer poen.
Het kon niet op.
Tot die ene keer.
Een zeer rijke Zwitser vertrouwde mij een grote koffer vol geld toe.
Ik moest hem verbergen achter de bar van het restaurant.
Deed ik niet.
Ging ermee op de loop.
Maar werd toch gesnapt.
Ik had twee keuzes, de gevangenis of het front!
Koos het laatste.
Was toch ontslagen, mocht het hotel niet meer binnen.
En mijn maats vonden het niet leuk dat door mijn lange vingers een einde kwam aan hun absint handeltje.
Dus maar naar het front.
Eerst als loopjongen, wapens, munitie en mondvoorraad dragen.
Met grote kisten sleuren.
Soms moesten we inslaande mortieren trotseren, en verdwaalde kogels.
Het laatste stuk alleen die grote kist sleuren omdat je partner door een kogel of granaatscherf werd geveld.
Maar ja, ik was een jongen van de straat.
Had al zoveel mensen zien sterven. Dacht toen echt van, heb toch al alles gezien. Mij raakt er niets meer.
Niets was minder waar.
De echte hel die moest nog komen.
Toen ik de vuurlinie werd ingestuurd…

maandag 17 oktober 2016

Haveloos.



Het werd avond.
Het schemerduister omhulde de stad en de neonlichten begonnen te branden.
Mensen stapten haastig door de straten, hun werkdag zat er weer op, en het werd tijd dat ze om de rit huiswaarts weer aan te vangen.
Met de auto, bus of trein.  Urenlang foeteren in de file, of zuchten omdat de trein of bus weer niet of te laat komt opdagen.
Snel even een winkel binnenstappen voor dat ene stuk vlees, dat schoolgerief voor zoon of dochter, of dat voorgeschreven medicijn.
Mensen stappen haastig door. Met hun hoofd vol zorgen en hun blik op scherp.
Niemand had oog voor die jonge vrouw in haar slonzige kleren en de doffe blik in haar ogen.
Traag slenterde ze met gebogen hoofd door de winkelstraat.
De pijn van het leven stond in haar ogen te lezen, en haar lichaamstaal gaf een uitgebluste en moegestreden indruk.
27 jaar was ze. 27 jaar en nu al murw geslagen. Zowel letterlijk als figuurlijk.
Ze zette zich neer op een bank, de grote plastic zakken die ze meezeulde zette ze naast zich. En ze staarde wezenloos voor zich uit. Ze tastte in de rechterzak van de vuilgrijze dikke jas die ze aanhad, en haalde met trillende handen een pak sigaretten en een aansteker uit.
Met veel moeite peuterde ze een sigaret uit het pakje, stak die aan zoog met krachtige halen de nicotine eruit. En dan nog eens…
Toen leek ze tot rust te komen.
Ze keek rond naar de mensen die haastig door de winkelstraat stapten.
Giechelende schoolmeisjes die een pak chips deelden. Een verliefd koppeltje. Een oudere dame met een looprek waaraan een plastic zak van de Aldi hing, volgestouwd met levensmiddelen. Een jongeman met GSM aan het oor driftig aan het tateren.
Ze boog het hoofd. Radeloos was ze.
In de zakken die ze meezeulde zaten haar kleren en haar laatste bezittingen.
Ze is uit haar appartement gezet… Wat moest ze nu doen?
Ze huilde. Dikke tranen rolden over haar wangen…
Geen werk, geen woning, geen familie.
Ze was helemaal alleen, helemaal alleen zonder een rooie duit. Met enkel maar een hoop oude versleten kleren. Wat boeken, haar toiletgerief en enige andere bezittingen waar ze enige emotionele waarde aan hechtte. Voor de rest had ze niets meer.
Haar gezicht was vaal en ze  had wallen onder haar ogen. Haar jukbeenderen verraadden dat ze erg vermagerd was. Haar ogen waren dof en levenloos, evenals haar ooit zo mooie blonde haren die er nu dof uitzagen, zonder glans zonder leven.
Haar magere handen trilden en ze had moeite om de sigaret die ze rookte vast te houden.
Amper 27 jaar, maar als je ze zag zou je ze zeker twintig jaar ouder schatten.

Haar naam was Vanessa.
Ooit lachte de toekomst haar toe. Ze leerde voor kapster in het beroepsonderwijs en ze had een droom. Een eigen kapsalon.
Daar werkte en spaarde ze hard voor.
Ze kwam uit een kansarm gezin, elke frank moest in tweeën gebeten worden.
Papa was invalide na een arbeidsongeval en Mama werkte in een wasserij. En moest toen nog eens voor vijf kinderen en een invalide man zorgen.
Op reis gaan, cinema, schoolreizen, speelgoed. Mama moest het hun kinderen met veel spijt in het hart ontzeggen.
Maar Vanessa wist één ding. Dit zouden haar kinderen nooit moeten ondergaan.
Ze ging werken, bij een kapper die in de wolken was over haar talent en haar inzet.
Ze verdiende schoon geld en daarmee kon mama haar jongere broertjes en zusjes al eens op een extraatje trakteren.
En dat motiveerde de jonge Vanessa.
Ze was ambitieus en strijdvaardig. Ze wist wat ze wou in het leven.
Maar ze was ook een levenslustige jonge meid die al eens uitging en zot was van jongens.
Haar verzetje was de zaterdagavond in de disco. Feesten, pret maken met de vriendinnen, en ja… Flirten met de jongens.
Ze raakte in de ban van een jongen, Jonathan heette hij.
Een knapperd met een ‘lekker vette bak’. Een omgebouwde BMW waarmee Jonathan graag grote sier maakte.
Maar Vanessa had niet door dat die Jonathan van haar profiteerde.
Hij was niets meer dan een lui showventje dat alleen aandacht had voor zijn auto, zijn mooie kleren en zijn avondjes uit in de disco.
Maar dat kost geld hé, en voor geld moet je werken.
En dat was het probleem. Jonathan was zo’n jongen die nooit langer dan drie maanden een job kon houden.
Maar Vanessa was dolverliefd en zo goed van hart. Ze stak hem geld toe, tegen beter weten in. En als dank liet hij haar zitten, En die som geld die ze hem leende die was ze kwijt.
Weg mooie droom van een eigen kapsalon?
Of toch niet.
Zo snel kon je Vanessa niet klein krijgen.
Ze werkte hard in het kapsalon en ging eens ze van school af was nog na haar uren aan de bar van een jeugdcafé gaan staan.
Pinten tappen, drankjes serveren. Onvermoeibaar was ze.
En ze was graag gezien bij de klanten hé, jaa ‘Nesje' was een toffe, en ze had een luisterend oor voor iederéén.
En ja er kwam weer een jongen in haar leven. Tim, een lieve knul die als hulpkok werkte en eveneens droomde van een eigen zaak.
Ze besloten samen te wonen. In een klein appartementje midden in de stad. En intussen werkte Vanessa verder aan haar droom. Haar mooie grote droom.
Ze volgde bijscholingen en cursussen en ging op zoek naar een leegstaand winkelpand.
En ze had veel aan de steun van haar lieve Tim die haar bij dit alles volop steunde.
Ze vond een kapsalon die over te nemen was, alle materiaal, de drogers, de wasbakken en zo kon ze overnemen. En dat voor weinig geld.
Eindelijk was het zover. Haar eigen kapsalon.
Kapsalon Vanessa heette het voortaan. En de zaak liep op rolletjes.
Glunderend stond de mooie Vanessa te knippen, te brushen, klanten te onthalen, enzovoort…
Zielsgelukkig was ze. Het geluk stond op haar lieve gezicht te lezen.
Haar ogen straalden en er stond een mooie blos op haar wangen.
Veel van haar klanten waren moeders met kleine kinderen.
Kinderen die geen andere kapster wilden dan die lieve Vanessa die hen altijd op hun gemak wist te stellen met haar stralende lach, haar geduld en haar vrolijkheid.
En als de kleintjes braaf waren kregen ze een lolly van haar.
Wat genoot ze van die stralende oogjes van die kinderen die dat lekkers met een bedeesde ‘dank u Nessa’ in ontvangst namen.
Zielsgelukkig was ze met haar eenvoudige maar o zo mooie droom.

Maar een donkere schaduw kwam over hun geluk.
Tim lustte graag een pintje, en ging na het werk al eens op de lappen met zijn maten van het werk.
En ja hij kwam vaak stomdronken thuis.
Iets te vaak om gezond te zijn.
En op het werk dronk de kok al eens van de fles wijn of de keukencognac, en Tim kreeg ook een slokje.
En elk 'service' werd afgesloten met een versgetapte pint van 't vat.
Kortom alcohol maakte deel uit van zijn leven, of nee, het ging zijn leven gaan leiden.
En zo stapelden de problemen zich op.
Al het geld waarvoor Vanessa zich uit de naad werkte zoop hij op.
Er bleef almaar minder over om de facturen die hoorden bij  een eigen zaak te betalen.
En daardoor kwamen conflicten en Vanessa… Die arme Vanessa.
Ze kreeg slagen, harde slagen.
Meerdere malen belandde ze op de spoedafdeling. Compleet murw geslagen door Tim die zichzelf niet meer onder controle had.
Tot die keer dat ze zwanger was en ze door de slagen op haar buik een miskraam deed.
Toen was voor haar de maat vol en gooide ze Tim eruit.
Maar dacht je dat de miserie ophield?
Nee hoor. Stalken, bedreigen, de ruiten van haar kapsalon ingooien, haatmails, haar nieuwe vriend werd bedreigd en zelfs door Tim en enkele van zijn maatjes in elkaar geslagen.
Die kon het niet meer aan en ook aan deze relatie kwam een einde.
Ze diende talloze klachten in, processen en wat weet ik allemaal.
Het vrat aan haar, ze ging er onderdoor.
Ze werd depressief, viel in een zwart gat.
En uiteindelijk ging haar kapsalon, haar droom er aan kapot.
Failliet, een hele hoop schulden.
Ze zocht werk maar opnieuw voor een baas werken na al die jaren een eigen zaak te hebben gehad. Het lukte niet meer.

Arme Vanessa.
Het leven had haar gekraakt.
Mama was enige jaren terug onverwacht overleden. En Papa zat in een rusthuis.
Haar broers en zussen, daar had ze nauwelijks nog contact mee.
Ze hadden elk hun leven, hun zorgen. De jongsten moesten het zonder Mama’s zorgende handen stellen. Zich nu helemaal alleen in het leven storten. Hen kon ze met haar ellende niet lastigvallen.
Haar vrienden hadden haar laten vallen.
Ze was alleen, Ze had niets meer.
Ze stond op, en zette haar tocht verder.
Ze wandelde de stad door. Met stevige tred ditmaal. Het was intussen avond geworden.
Ze nam de metro tot aan de rand van de stad. Enkele straten verder stapte ze een café binnen.
Daar zat Tim, laveloos aan de toog met een halflege pint in de handen.
“Wa komde gaa hier doen bitch?” Vroeg hij terwijl hij haar vol minachting aankeek.
“Ik kom u bedanken." Zei ze cynisch.
“Ik kom u bedanken omdat ge er in geslaagd zijt om mijn leven te RUINEREN!!
Godverdomse klootzak.”
“Ik ben alles kwijt, mijn kapsalon, een dak boven mijn hoofd. Zelfs mijn kind hebt ge uit mijn buik geschopt gijse fucking zuiplap!!"
Ze nam zijn pint. “Kom jongen zuipt… Zuipt onnozele kloot!!!! Da’s toch het enige wat ge kunt. Zuipen en vrouwen slaan!” Ze gooide de inhoud van het bierglas in zijn gezicht.
“Ga weg!!!” Riep Tim. “Ga godverdomme weg teef dat ge zijt!!!!"
Gij hebt mij nooit gesteund toen ik mijn job verloor, toen ik zonder werk zat. Altijd zagen ‘drinkt zoveel niet, doe dat niet, zoudt ge niet beter...
Altijd staakt ge de schuld op mij.  Klotewijf!"
“Och hoor uzelf." Zei ze.
“Al ONS geld hebt ge verbrast in de café’s. Maar als ik er iets op zei wat deed je? Slaan!
Ja gij laffen hond. Ge had geen verweer tegen mijn argumenten, ge wist goed genoeg dat het uw verslaving was die u en mij in de schulden stak. Ge wist dat ge een drankprobleem had.
Maar ge waart te zwak, wa zeg ik? Te laf dat waart ge.
Te laf om er iets aan te doen. Ja veel beloven, ‘ja zoetje ik ga naar de AA. Ik ga me laten behandelen’.
Beloftes alleen maar beloftes”. Ze begon te zingen 'Paroles paroles paroleeees'.
Ze keek hem uitdagend aan.
“Maar de volgende dag stond ge daar weer hé. Strontzat, onder de kots, stinkend naar den drank.
En weer mocht ik er niets van zeggen. Want dan spraken je vuisten weer… KLOOT!!
Ik zei het iedere keer, denkt aan uw job. Denk aan ons geluk!”
Ze sloeg hem hard in het gezicht.
“Zielige, ZIELIGE ZWAKKELING!!!!!”“Oeew den Tim krijgt slaag van een vrouw!” Lachte één van de zatlappen die naast hem aan de toog zaten.
De anderen lachten luidop mee.
“Den Tim ligt onder de sloef hahaha.”
Toen stond Tim recht.
Hij gaf Vanessa een duw. Ze viel op de grond.
Hij pakte zijn barkruk en sloeg haar ermee op het hoofd.
Eenmaal, tweemaal, driemaal, viermaal. Bloed spatte in alle richtingen.
De cafébaas wilde tussenbeide komen.
“Tim zijde zot geworden gast? Stopt daarmee”.
“Moeidunie!” Schreeuwde hij en hij mepte met zijn barkruk in de cafébaas zijn gezicht.
Niemand durfde nog dichterbij te komen
Toen gooide hij de kruk met volle kracht op Vanessa’s levenloze lichaam.
“Pak aan BITCH!!!” Schreeuwde hij. En hij liep wankelend van zattigheid de kroeg uit.

Vanessa is dood.
Maar dat is wat ze wilde.
Tim, de eens zo lieve zorgzame jongen was door de drank totaal veranderd.
Hij was een zuiplap en een vrouwenmepper die het niet kon verdragen dat een vrouw hem afwees.
Ze herinnerde zich die keer dat ze hem wanhopig uit één of andere marginale kroeg wilde halen.
Toen kreeg ze ook slaag. Keihard, op haar buik. Ze verloor het kindje in haar buik dat ze zo liefdevol koesterde.
Tim kon het niet verdragen dat een vrouw hem de les spelde.
En al zeker niet in het bijzijn van zijn cafévrienden in wiens aanwezigheid hij zich 'de man' voelde.
Dus stampte hij haar op haar bolle buikje.
Zijn macho gedrag, het indruk maken op zijn marginale cafématen - die alleen maar konden zuipen, brallen en domme praat uitkramen - was hem meer waard dan het ongeboren leven dat hij zelf verwekte.
Ze was het niet vergeten, hoe hij met zijn vandalenstreken zijn stalkgedrag en zijn getreiter er alles aan deed om haar leven kapot te maken.
Hij genoot ervan toen hij hoorde dat Simon haar 'nieuwe vriend' een einde maakte aan hun relatie, alleen al omwille van zijn getreiter. En toen hij hoorde dat haar kapsalon over de kop ging gaf hij een vat. Dat er geen geld meer over was om de huur van zijn miezerige studio te betalen kon hem geen barst schelen. Haat, wraak en rancune hadden meester gemaakt van zijn door alcohol aangetaste brein.
"Gij wilt mij kapot?" Dacht Vanessa.
OK 'Timmeke'... Doe maar.
Ge moogt uw werk afmaken."
Dat is wat ze dacht toen ze die groezelige keet binnenstapte waar hij zich laveloos zat te zuipen.
Ze wilde niet liever dan dat hij zou slaan, schoppen stampen.
Ze had toch niets meer…
Ze voelde pijn noch vrees toen Tim met die barkruk op haar hoofd timmerde.
Ze voelde zelfs een soort van euforie.
Want ze had toch niets meer te verliezen. En te sterven door zijn bruut geweld leek haar minder pijnlijk dan te moeten wegkwijnen in de anonimiteit en de marginaliteit van het dakloos en haveloos zijn.
En vooral het feit dat hij voor haar dood zou gestraft worden.
Dat hij EINDELIJK zou gestraft worden.
Dat motiveerde haar nog het meest van al.
Niets meer dan dat gaf haar de moed om zich naar dat ene vieze marginale cafeetje te begeven waar hij, naar ze vernam heelder dagen aan de toog hing om zich te compleet Lazarus te zuipen.
Ja ze was kapster hé. En als kapster hoor je wel eens wat. Ook al moet je noodgedwongen werken voor een baas.
En toen dacht ze. "Mijn leven kapot? Ewel... Het uwe ook... "

Dag lieve Vanessa.
Het was je niet gegund, die mooie droom waar je zo hard voor werkte, zo hard voor vocht.
Het leven was hard voor jou, maar je sloeg op je eigen manier terug.
Je kwelduivel zal nu voor het gerecht moeten verschijnen. En iedereen zal in de krant lezen wat hij je heeft aangedaan.
 Je hebt dat goed gedaan dappere meid.
Nu mag je rusten, voor eeuwig rusten.
Laat die pijn nu maar los lieverd. Laat alle ellende maar uit je lichaam vloeien, samen met je laatste levenskrachten.
Rust nu maar. Ja meisje laat de eeuwige rust over je komen. Je hebt het meer dan verdient…

VAARWEL VANESSA!!!